biekesblog


maandag 17 december 2012

Het syndroom als wapen


'Een (depressieve) moeder (met een slepende ziekte) vermoordt drie van haar  (hoogbegaafde) kinderen.'
'Een jongeman (met het syndroom van Asperger) schiet 20 kinderen en 6 volwassenen dood.'

Gezinsdrama’s en zinloze schietpartijen hebben een paar dingen gemeen.
Ze zijn steevast onvoorzien, overvallen ons bruut in onze sterfelijke weerloosheid.
En in onze behoefte aan een verklaring nemen we dankbaar onze toevlucht tot elk spoor dat wijst op iets afwijkends, tot elke hint van ziekte, syndroom, trauma, dramatische levensloop, elke vorm van ontoerekeningsvatbaarheid die ons moet geruststellen in onze overtuiging dat wij en onze geliefden, gewone geestelijk gezonde stervelingen, niet tot dergelijke wanhoopsdaden in staat zijn en dat de kans dat een dergelijke gruwel ons treft verwaarloosbaar is.

De waarom-vraag is altijd de eerste en de dringendste. Waarom zou een ogenschijnlijk liefhebbende moeder haar kinderen willen doden? Het kan niet anders of er was iets aan de hand met die moeder, iets abnormaals. Ze was vast ziek in haar hoofd; dat moet wel, dat kan niet anders. Buren en kennissen bekennen gretig dat ze haar altijd al wat vreemd hebben gevonden. En ze gaf haar kinderen thuisonderwijs, stel je voor. Die kinderen, daar was trouwens ook wat mee. Hoogbegaafd, werd er gezegd. We weten het niet, maar normaal waren ze niet, nee. Wat wil je ook, als je niet naar school gaat zoals een normaal kind.
De twintiger die een paar dagen geleden zonder toestemming aan zijn moeders wapenarsenaal zat, zoals een kind stiekem in de koekjestrommel graait, daar was vanzelfsprekend ook een en ander mis mee. Asperger, werd gezegd, een autistische stoornis of iets dergelijks. En veel te slim bovendien; een soort nerd; zo’n bleke asociale slungel, weetjewel.

Als er geen namen bestonden voor alles wat er afwijkend kan zijn aan een mens, we zouden reddeloos verloren zijn. We zouden namelijk geen enkele plausibele en draaglijke verklaring hebben voor dit soort waanzin; een verklaring die ons bevestigt in ons geloof dat wij en de onzen nooit zo onthecht raken van ons eigen leven en dat van wie ons omringt, dat we de waarde van die levens niet meer kunnen zien. We zouden niet kunnen berusten in de zekerheid dat wij, met onze evenwichtige en smetvrije geesten, nooit zo gevangen zullen zitten in onze wanhoop dat er ons geen sprankel hoop meer rest en de dood ons de enige uitweg lijkt, een waar we ook onze geliefden blind naartoe sleuren.

In onze afschuw schuilt angst, angst om de controle te verliezen, angst om ten prooi te vallen van wie de controle verliest. De gedachte dat niemand veilig is, die is onaanvaardbaar.
De afwijking is het brandmerk waarvan we ons bedienen om onszelf in het goede, het veilige kamp te scharen. Normaliteit is ons kartonnen schild. Het syndroom ons enige wapen.




woensdag 12 december 2012

Het is wat met die verrekte tijd.


Tijd is als het weer. We krijgen er geen vat op. Hoe hard we ons ook inspannen. Hoe vaak we hem ook halt toeroepen. Hoogst zelden slagen we erin stil te staan in het moment, in een fractie tijd die alweer weg is voor we in en uit hebben geademd.

Mensen zijn produktiever dan ooit. Dat blijkt althans uit allerhande onderzoek. Ik weet er het fijne niet van, maar ik geloof het allemaal best.
Het kan ook haast niet anders, gezien de schijnbaar onuitputtelijke lijst met technische spitsvondigheden en innovaties die ons leven 'vergemakkelijken'. Ze zijn zogenaamd bedoeld om ons te helpen tijd uit te sparen. Iets waar we allemaal veel te weinig van hebben, zoals blijkt uit de alomtegenwoordigheid van haast, stress, burn-out en aanverwante syndromen. Drukdrukdruk is het mantra van de actieve burger en vervangt al jaren het gezapige ‘goed’ als antwoord op de beleefdheidsvraag ‘Hoe is het?’.

Boodschappen bestellen we online en worden aan huis geleverd, een bank hebben we in geen tijden van binnen gezien (niet dat dat een gemis is) want het internet bankiert zoveel vlotter, dienstencheques zorgen ervoor dat onze huizen gepoetst en onze kleren gestreken worden. Kinderen kunnen om 07u naar de opvang en worden daar desgewenst het klokje rond verzorgd, gevoed, verschoond en bezig gehouden. We hoeven ze alleen nog in bed te stoppen.
Ons werk wordt in half zoveel tijd uitgevoerd als pakweg 20 jaar geleden: medelingen die we vroeger naar 175 mensen moesten faxen (oh, heimwee naar latente lust en romantiek in het copieer- en faxlokaal) verzenden we nu met een simple muisklik. Budgetten en begrotingen berekenen zichzelf. Vergaderen doen we van thuis uit, dankzij skype en chat. Je hoeft hooguit een schoon hemd aan te trekken boven je piama. Een mens vraagt zich af wat we in vredesnaam de hele dag uitvreten. Weg met die ergonomische bureaustoelen! Laat aanrukken, die hangmatten!
Wat een zee van tijd hebben we gewonnen! Tijd waar we al jaaaaren om zeurden.
Toch?

Waarom rent iedereen dan nog steeds als opgejaagd wild van hot naar her?
Waarom hebben we dan geen tijd om met onze kinderen te praten voor ze zich van een brug werpen of iemand anders moegetergd van een brug doen springen? Waarom hebben we dan in geen tijden een zinvol gesprek gevoerd met een vriend(in)? Waarom ligt onze tuin erbij als braakliggend terrein? Waarom is onze koelkast leeg, op een beschimmeld stuk parmezaan en een haleve pot mayonaise na, zodat we noodgedwongen onze toevlucht nemen tot de dichtstbijzijnde afhaalchinees? Waarom wordt er luidkeels gescandeerd dat we nog meer, langer, harder moeten werken? We produceren meer dan ooit tevoren, meer dan we op kunnen. Wat valt er dan nog meer te produceren? Waaraan precies is er zo’n nijpend tekort?

Intussen davert de tijd aan ons voorbij zonder dat we het merken. Alleen wanneer de tijd zich manifesteert in z’n meest elementaire, meest tastbare vorm; daar waar tijd begint en daar waar hij onverbiddellijk eindigt, bij het begin van een leven en bij het einde ervan, weet hij ons even, abrupt en verstomd, tot stilstand te brengen.


zaterdag 1 december 2012

Kunst: (ont)roerend goed.


Met enige ontzetting heb ik de afgelopen paar dagen gelezen wat de onderbuik van Vlaanderen denkt over artiesten en schrijvers, hoe ‘hoog’ - ergens ter hoogte van hun enkels - ze die in het Vlaamse vaandel dragen.
Ik kan niet anders dan me afvragen waar die wrok vandaan komt, die grimmigheid, die weerzin t.a.v. alles wat vaagweg op een schrijver of een artiest lijkt. Is het dat ‘men’ niet kan verkroppen dat er mensen zijn die ergens echt goed in zijn en daar ook nog eens hun beroep van weten te maken? Valt al dat bitsige gescheld te herleiden tot een vlaag van collectieve afgunst die de kop opsteekt zodra ze genoeg voeding krijgt?
Of is het echt een signaal dat de Vlaming niet geeft om kunst of literatuur en al helemaal niet om wie die voortbrengt?
Ik weet niet wat ik het ergste moet vinden.

Is kunst luxe en dus per definitie overbodig? Het gefröbel met klei van de buurvrouw in de avondschool, is dat kunst? En moet daar nu echt zoveel geld naartoe, naar al dat gepruts en geprobeer waar vaak geen normaal mens wat van lijkt te snappen? Kunnen die schrijvers niet gewoon een job zoeken en in het week-end schrijven terwijl anderen tuinieren of modelvliegtuigjes in elkaar zetten?
Welke plaats hebben de kunsten, in de brede zin van het woord, nu eigenlijk in ons leven? Wat als ze er niet waren? 

Hoe zou dit land eruitzien zonder Claus, Boon, Nolens, Lanoye, Verhelst en Verhulst? Zonder Magritte, Delvaux, Tuymans, Borremans, Dillemans, De Bruyckere? Zonder Fabre, De Keersmaker, Vandekeybus? Zonder Arno, Daan, dEUS, Balthazar? Een land van wafels en kermis, van bier en volksdans, van processies en fanfares.; stuk voor stuk geweldige en belangrijke uitingen van een volkscultuur. Maar zelden dynamisch, allesbehalve vernieuwend, nooit op zoek naar zin en onzin, naar leven en dood.

Wat voor mens zou ik vandaag zijn als ik niet als kind de hele dorpsbibliotheek had uitgelezen aan een rantsoen van 5 boeken per week? Als ik me niet had kunnen verschuilen voor de ondraaglijke lichtheid en de al even ondraaglijke zwaarte van het bestaan, in de magie van Marquez, het melancholisch cynisme van Kundera, het onverklaarbare toeval van Auster, de romantische zeden van Austen? Als ik niet hele lappen songtekst van Joni Mitchell en Fleetwood Mac had liggen meezingen vanop m’n tienerbed met de roze pluchen sprei?
Ik herinner me hele nachten stiekem lezen met een zaklamp op m’n hoofdkussen, tot de batterijen het opgaven en de eerste ochtendschemering door het raam gluurde. Ik weet hoe bepaalde boeken en platen nauw verbonden blijven met bepaalde herinneringen, beslissende momenten, roerige of gelukkige periodes in mijn jonge en iets minder jonge leven.
Als Julian Cope 'Safe Surfer' inzet word ik teruggeblazen naar een prille, maar bepalende liefde, die toen, lang voor ik er zelf genadeloos met een moker op inhakte, onverwoestbaar leek. Wanneer ik 'Wide Open Road' van The Triffids hoor ben ik heel even weer jong en onbevangen, maar diep gebukt onder die loodzware melancholie die zo eigen is aan die wankele leeftijd. Ik kan de pijn nog messcherp voelen.
Ik weet niet meer hoe vaak mijn vrienden mij een oververhitte concertzaal hebben moeten uitdragen omdat ik weer eens was flauwgevallen op de eerste rij.
Mijn oudste kind kwam ter wereld met de - vurig gemiste - Elliot Smith op de achtergrond, de jongste perste ik eruit terwijl ik probeerde Bon Iver te overstemmen met mijn oerkreten.
Die scene uit 'De Ontdekking van de Hemel' waarin Max Ada voor het eerst ziet, zij nietsvermoedend, de cello tussen haar benen, hij vol bewondering en verlangen...ik kan ze bijna uitschrijven.  Het eerste gedicht dat ik las van Herman Deconinck: 'Middenin de vlakte van juli kwam ik je tegen…': wat een revelatie; dat je met zo weinig eenvoudige woorden zoveel gevoel kon oproepen, keer op keer. En dat ik dat ook wilde kunnen.
De lijst is eindeloos.

Ik kan en wil me geen leven voorstellen zonder muziek, boeken, theater, kunst. Ik kan en wil me niet voorstellen wie ik was geweest zonder al die literaire en muzikale helden. Elke plaat die ik heb grijsgedraaid, elk concert dat ik van de eerste noot tot het allerlaatste bisnummer heb beleefd als was het een ritueel, elk boek waarin ik halsoverkop ben gedoken, om pas weer boven water te komen en naar adem te happen wanneer het uit was…het waren stuk voor stuk creaties van iemand die daar tijd, passie, wanhoop, geld en energie aan wilde besteden, ongeacht de financiële verloning, zonder enige werkzekerheid, wars van elk compromis, ver uit de buurt van economische wetmatigheden.

Kunst bestaat enkel en alleen omdat er mensen zijn die haar willen bedrijven, vanuit een innerlijke drang, een onstilbare honger.
Kunst is niet zomaar de creatie van schoonheid. Kunst is een een zoektocht, een aanklacht, een alarmsignaal, een spiegel, een sprong in het diepe. Kunst heeft de macht en de kracht om een maatschappij vorm te geven en in vraag te stellen. Kunst begeestert, sterkt, stuwt, vecht en mag nooit berusten.

Kunst hoort dan ook niet thuis in hetzelfde fiscale en economische laatje als beleggen in al dan niet dubieuze aandelen. Kunst en kunstenmakers verdienen een echt en waardig fiscaal en sociaal statuut, geen zoveelste doekje voor het bloeden. Omdat ze het waard zijn.