Beste uitgever,
U en ik, wij hebben iets gemeen. De liefde
voor boeken. Ik hoop in ieder geval dat u voor het beroep van uitgever
hebt gekozen omdat u van boeken houdt.
Dat ik van boeken houd is
niets bijzonders. Volgens de Stichting Lezen lezen vrouwen namelijk
opmerkelijk meer dan mannen. Wist u dat? Als u uw werk ernstig neemt
weet u zulke dingen.
Toen ik nog op school zat kwam mijn moeder
de lampen in mijn slaapkamer uitdraaien om te vermijden dat ik de hele
nacht lag te lezen. Niet dat het hielp. Ooit ben ik nipt aan de
verbrandingsdood ontsnapt omdat de bureaulamp, die mijn stiekeme
nachtelijke leessessies moest belichten, omver viel op de gevaarlijk
brandbare synthetische bedsprei.
Het lijkt me dan ook dat ik de
uitgelezen Boekenbeursbezoeker ben. Blijkbaar bent u daar niet van
overtuigd en meent u dat een extra inspanning moet doen om vrouwen naar
een boeken-evenement te lokken. Een Ladies Night bijvoorbeeld.
Ik ga even niet in op de waarlijk spitsvondige en elegante benaming van het gebeuren.
Wel ga ik graag even in op de retorische vraag of er zoiets nodig is
als een boekenbeurs-avond voor vrouwen. Ik zei het al: Vrouwen lezen
meer dan mannen. Bovendien beslaan vrouwen zowat de helft van de
bevolking. Wij zijn het dus die uw business doen draaien en uw
eindejaarspremie op tafel leggen. Wat of wie heeft u doen geloven dat
wij niet naar uw heugelijke boeken-event zouden komen tenzij u ons daar
expliciet voor uitnodigt? Vanwaar de veronderstelling dat vrouwen nood
hebben aan een aparte avond voor vrouwen op de boekenbeurs? Welke
boodschap wil u daarmee precies kwijt?
Die boodschap, daarover kwam ik meer te weten toen ik even door het programma struinde en daar het volgende vond:
“Ladies Night - Alles wat je wilt weten over poetsen, wassen en strijken”.
Heel even meende ik dat u een grapje maakte. Ironie, weet u wel. Vrouwen kennen dat.
Maar vrij snel bleek dat u het meende.
Als ik het goed begrijp (ik ben natuurlijk maar een vrouw), dan bent u
dus van mening dat 1. vrouwen dol zijn op schoonmaken 2. schoonmaken een
vrouwenzaak is.
Ik ken u niet, dus ik vraag het maar even: kent u
eigenlijk veel vrouwen die dol zijn op schoonmaken? Ik namelijk niet.
Schoonmaken doen mensen uit noodzaak. Omdat iemand het moet doen. Uit
hygiënische overwegingen. Al zijn er wellicht uitzonderingen die er ook
plezier aan beleven. Dat mag.
Schoonmaken is dus zoiets als het
gras maaien, de was doen, een nieuwe lamp indraaien, je bureau opruimen,
met de auto naar de keuring gaan. Niet iets om al te lang en te ernstig
over na te denken, laat staan om een cultus rond te bouwen. Bovenal
niet iets om toe te wijzen aan de helft van de bevolking.
Ik
weet het, tot ergens in de jaren vijftig was het heel normaal dat
vrouwen aan de haard bleven en die haard en de directe omgeving van die
haard netjes hielden. Maar die jaren vijftig zijn intussen al meer dan
zestig jaar voorbij. Het kan zijn dat u met enige nostalgie terugblikt
op die fijne tijd, maar de meeste vrouwen danken de hemel dagelijks op
hun blote knieën dat hij voorbij is.
Het kan zijn dat het u ontgaan
is, maar de meeste vrouwen hebben tegenwoordig jobs. Ze studeren, ze
worden verpleegster, ingenieur, arts, ontwerper, journalist, schrijver
en zelfs uitgever. Helaas moeten ze daarvoor al eens beroep doen op
andere, veelal minder bedeelde vrouwen, die hun huizen schoonmaken voor
een habbekrats. Maar over die perversie hebben we het wel een andere
keer.
De meeste vrouwen kijken dan ook reikhalzend uit naar dat
schijnbaar utopische moment in de toekomst waarop huishoudelijke taken
fair verdeeld blijken te zijn. De knop van een wasmachine een slag of
twee naar rechts draaien, een stofdoek over de kast halen, de knop van
een stofzuiger indrukken: zulke complexe taken zijn dat nu ook niet dat
men er een doorgedreven opleiding voor nodig heeft. Of een vrouwenbrein.
Tot slot, en vermits vrouwen uw grootste en trouwste doelgroep zijn zou
die faire verdeling van het huishoudelijke werk uw winstmarges geweldig
de hoogte in jagen. Bedenkt u eens welke zee van tijd vrouwen krijgen
om te lezen, wanneer de helft van de huishoudtaken hen uit handen worden
genomen.
Als kers op de taart staat er een girls night op het
programma, waar kinderen van het vrouwelijke geslacht zich kunnen laten
schminken, hun nagels kunnen laten pimpen en fotomodel kunnen spelen.
Voor meisjes die gewoon graag lezen hebt u blijkbaar niets kunnen
bedenken.
Ik kan hier alleen treurig en hoofdschuddend om zuchten.
Je zou denken dat een workshop voor kinderen op de boekenbeurs over de
liefde voor lezen en boeken gaat; niet dat kinderen er geprepareerd en
gehersenspoeld worden om te beantwoorden aan de genadeloze en
schadelijke schoonheidsidealen waaraan vrouwen blijkbaar dienen te
beantwoorden om hun bestaan te rechtvaardigen. Mijn tienjarige ik loopt
diep ontgoocheld weg van uw girls night.
Afijn, al uw wellicht
goedbedoelde en doorgedreven inspanningen ten spijt zal ik dit jaar met
stellige zekerheid niet naar uw boekenbeurs komen. Ik heb gelukkig nog
een stapel fijne boeken liggen.
Met vriendelijke groet,
biekesblog
vrijdag 28 oktober 2016
dinsdag 13 september 2016
Tienerverdriet
-->
Van zodra je zwanger bent word je – meestal
ongevraagd – bestookt met babytips. Hoe je ze doet
drinken/zuigen/eten/slapen/plassen. Hoe
je ze verschoont. Hoe je ze best aan- en uitkleedt. Hoe je ze troost.
Baby’s zijn kinderspel. Meer dan een borst
of twee en een paar warme armen heeft zo’n wurm doorgaans niet nodig. De enige
waardevolle tip die ik besloot te volgen was ‘kijk naar je baby’. ‘En negeer al de
rest’, dacht ik er zelf tevreden bij.
Wanneer de baby een tiener wordt blijft het
verdacht stil. Die stilte kan twee dingen betekenen. De eerste, maar weinig
geloofwaardige optie is dat iedereen intuïtief weet hoe je omgaat met tieners; dat
tieners opvoeden dus als het ware vanzelf gaat. Voor die these is helaas geen
enkel sluitend bewijs voorhanden. Bewijs van het tegendeel is er in overvloed.
De tweede optie is dat niemand het weet. Ik
gok zelfzeker op optie twee.
Wanneer ik mijn prille tiener ophaal van
school kijkt hij mij met bits vertrokken mondhoeken en rollende ogen aan
omdat ik vraag waar zijn rugzak is. De belachelijkste vraag ooit, zo blijkt,
tot overmaat van tienerergernis gesteld door de vervelendste moeder ooit. Ik
kijk naar de grimmig strakke mond en de priemende ogen en zie in gedachten hoe
de baby, ver weg en schijnbaar onvindbaar verstopt in het opschietende
tienerlijf, breed naar mij lacht wanneer ik het kinderdagverblijf binnenwandel.
Wiebelend en met uitgestoken armpjes kruipt de baby pijlsnel en doelbewust mijn
richting uit, tot ik hem optil en hij zijn armpjes rond mijn nek klemt, alsof
hij mij nooit meer wil loslaten.
Ik wuif de snoezige baby op mijn netvlies
weg en focus op de tiener. Die is al weg, meters voor me uit, om de drie
stappen een tak of een steen wegschoppend.
Wanneer we – zonder rugzak – huiswaarts
keren herhaal ik in stilte dat het erbij hoort. Dat hij het niet helpen kan.
Dat het hormonen zijn. Dat het normaal is. Die berustende stilte hou ik vol tot
de tiener bij thuiskomst de deur snoeihard dichtslaat voor de neus van zijn
zevenjarige broer, die het prompt op een dramatisch brullen zet. Ik stel de
waarom-vraag. Een nanoseconde later weet ik al dat er geen antwoord volgen zal.
Er is namelijk geen enkele zinnige reden te bedenken om zomaar de deur voor
iemands neus dicht te gooien wanneer je een huis binnenstapt. Dat weet de
tiener zelf ook. De vraag is absurd en wordt dus beter niet gesteld.
Ik doe wat ik daarnet nog besloot niet te
zullen doen. Ik brul. Dat hij zich onaangenaam gedraagt en dat samenleven met
hem niet meteen een feest is momenteel. Hij dendert de trap op naar boven,
gooit daar een deur dicht en hult zich het eerstvolgende half uur in
stilzwijgen. Ik begin binnensmonds sakkerend uien en knoflook fijn te hakken.
Koken helpt. Driftig hakken in het bijzonder.
Wanneer de uien mijn ogen doen tranen leg
ik het mes neer en ga ik aarzelend naar boven. De tiener ligt op bed. Met een
doos Lego. Ik onderdruk een grijns en vraag of hij honger heeft. ‘Misschien’,
zegt hij, zonder op te kijken van het ruimteschip dat hij in elkaar zet. ‘We
eten pasta met kerstomaatjes, rucola en pijnboompitjes.’ roep ik vanop de trap
naar beneden. Even later dekt de tiener de tafel. ‘Diepe of platte borden,
mama?’
De armen rond mijn nek teken ik er in
gedachten bij.
zondag 17 juli 2016
Fantoompijn
Ik raas als een tornado door het huis, mijn
armen vol slaapzakken, gummi laarzen en andere onmisbare kampparafernalia. Het
grootste deel van wat ik inpak zal wellicht onaangeroerd huiswaarts keren.
De zonen zijn hemeltergend
contraproductief. Wat ik inpak wordt weer uit de rugzak gehaald, gescreend,
meestal afgekeurd en vervangen door iets anders, wat ik dan weer ongeschikt
vind voor 5 dagen op het woeste platteland. Gloednieuwe, spierwitte sneakers
bijvoorbeeld. Of een flanellen piama in juli. En waarom mag er geen snoep mee?
En waarom krijgt F een leukere slaapzak dan ik?
Ik foeter en sakker en sjees heen en weer,
alsof we gehaast zijn. We zijn niet gehaast. Maar als ik ga neerzitten moet ik
noodgedwongen stilstaan bij het feit dat ze er straks 5 dagen niet zijn.
De rust en de stilte waar ik nu dagelijks
om smeek valt vanavond als dikke mist over het huis en zijn eenzaam
achtergebleven bewoner.
Geen gekibbel over wie al hoe lang aan de
computer zit. Geen gekrijs over verdwenen Lego-ninja’s. Geen lange gezichten en
eindeloos gepriegel aan tafel. Geen hoopjes rommel en vuile was alom. Geen
ostentatief landerig gehang.
De krant ononderbroken kunnen uitlezen. ‘s
Avonds ongepland het huis kunnen verlaten, terwijl de stad feest. Die vurig gewenste vrijheid zal dubbelzinnig
blijken.
Kinderen zijn er altijd, ook als ze weg
zijn. Wanneer ze niet gillend, gierend of ravottend om je heen dartelen, dan
spelen ze op in je hoofd en je hart, waar ze onrust en een zeurend ontbreken
achterlieten. Fantoompijn.
zaterdag 23 april 2016
Wormen
-->
Er staat geen rem op de grove taal en het
schofferen. Ferme praat maakt deel uit van het traditionele steekspel der politiek. Maar dit
spervuur van giftige woordenmunitie, daar was ik niet op voorzien. Het
ontbreekt mij aan camouflage, loopgraven en afweergeschut.
Dat het uit moet zijn met dat gepamper. Dat iedereen, ja echt iedereen, alle kansen krijgt. Dat we de dingen bij naam en toenaam moeten durven benoemen. Dat het tijd is om de politieke correctheid over de haag te gooien. Dat we boven onze stand leven. Dat “zij” feesten omdat “wij” aangevallen worden. Dat racisme niet het probleem is en een randverschijnsel. Dat wie een partijkaart heeft ongeloofwaardig is en dus beter zwijgt.
Dat het uit moet zijn met dat gepamper. Dat iedereen, ja echt iedereen, alle kansen krijgt. Dat we de dingen bij naam en toenaam moeten durven benoemen. Dat het tijd is om de politieke correctheid over de haag te gooien. Dat we boven onze stand leven. Dat “zij” feesten omdat “wij” aangevallen worden. Dat racisme niet het probleem is en een randverschijnsel. Dat wie een partijkaart heeft ongeloofwaardig is en dus beter zwijgt.
Ik laat me de adem benemen door de ene
frontale aanval nog voor ik ben bekomen van de vorige. Soms blijf ik een paar
tellen met open mond achter, alsof ik vergeten ben hoe ik mijn kaakspieren moet
bedienen, omdat al mijn aandacht tijdelijk focust op het verwerken van alweer
een verbijsterende quote. Ik voorspel dramatische en bljvende rimpelvorming als
dit tempo aanhoudt.
Wat erger is dan de stramme kaken en het
zuurstofgebrek is de genadeloze doeltreffendheid van de strategie.
Rakketakketakketak. Dat blijft maar komen. Als een machinegeweer van de meest
gesofisticeerde makelij. Geen verdedigen aan.
Ik zou er van weglopen als ik niet zo
hardnekkig in iets anders geloofde. Ik loop niet weg. Ik vloek; ik bijt mijn
tanden stuk; ik huil zo nu en dan omdat er niets anders aan te doen valt. Wanneer
ik niet vloek, knarsetand of huil doe ik gewoon verder. Niet onverstoorbaar, al
zou dat prettig zijn, maar wijfelend en wankelend en oververmoeid.
Ik wil niet kwaad zijn. Dat vreet energie
als een overjaarse smartphone. Toch laat ik mij vangen en schrik ik van mijn
eigen binnensmondse gesakker. Broodnodige energie die onbenut wegvloeit. De kraan is
stuk en de loodgieter is met verlof.
Zie mij nu bezig. Met mijn onnozel geloof
in liefde en begrip en dialoog en welwillend samenleven. Alles wat ik doe en
waar ik voor werk wordt ondergraven, niet met de trage schop van de vrijetijdstuinier,
maar met de graafmachine van de aannemer voor wie tijd vooral geld is.
Een paar grote halen en weg is de aarde,
met alles wat daarin lag te kiemen. Zelfs de wormen zijn dood.
“Wij zijn geen wormen.”, mompel ik tegen
mezelf. Ik wil geen worm zijn die zich kronkelend laat doodmeppen of in tweeën
hakken. In mijn moedigste gedachten ben ik een goedhartige, maar onverschrokken
draak. Maar mijn gedachten zijn niet
altijd moedig. Moed heeft voedsel nodig en de oogst is mislukt.
We hebben boeren en tuinders nodig. Die de
moed en de vaardigheid vinden om opnieuw te spitten, al doet hun rug zeer en
staan er blaren op hun handen. Die weten hoe je onkruid bij de wortel uittrekt.
Die weten dat wormen nuttig en nodig zijn en alleen gedijen waar de bodem
voedzaam is. Die elke keer opnieuw beginnen, ook als de grond te zuur, te droog
of te drassig is, omdat er altijd wel iets eetbaars in groeit. Ook voor de
wormen.
woensdag 13 april 2016
Liefje
Het kind heeft een liefje.
Toen hij onmiddellijk en met buitensporige urgentie een
skype-account moest aanmaken op de bejaarde iPad, ging er een schemerlichtje
branden in mijn moederhoofd. Sindsdien wordt er gechat, met bijhorend gebliep,
tot ik er zenuwziek van word en hem vriendelijk, maar kordaat verzoek de rest
van de levensnoodzakelijke communicatie te bewaren voor op school, waar ze desgewenst
de hele dag tegen elkaar kunnen kletsen.
Ik vraag niets en onthou me wijselijk van commentaar, om te vermijden dat ik de verkeerde dingen
zeg. Dat hij te jong en te argeloos is voor de riskante en nietsontziende expeditie
der liefde bijvoorbeeld. Dat de terminologie die hij hanteert onder vrienden om
het spel der kinderliefde onder woorden te brengen mijn wenkbrouwen doet fronsen.
Dat hij zich niet hoeft te haasten om de plot te ontrafelen van iets waar zijn
moeder zelf nog steeds geen touw aan vast weet te knopen.
Ze willen naar de film. Ik doe alsof ik het niet gehoord
heb. De mededeling wordt met klemtoon herhaald. “Oh, leuk, naar de film. Ja,
laten we dat nog eens doen.” blijkt niet het verhoopte antwoord. Ik blijk geen
deel uit te maken van de “we” die hij bedoelt. Voor het eerst is zijn “wij” een
andere “wij” dan de mijne.
Ik had het vorige stadium in het opvoedkundig traject nog
lang niet onder de knie. Nu zijn we ongemerkt en onvoorbereid in een nieuwe
fase beland, eentje waar ik nog minder van begrijp dan van alle vorige fases
bij elkaar. Ik hol blind achter voldongen feiten aan.
Deze onwelgekomen fase brengt nieuwe, voorlopig hypothetische, maar wellicht
onvermijdelijke zorgen mee. Over hartzeer en andere soorten verdriet. Over
verkeerd of ongewenst ouderlijk advies versus geen advies.
Heimwee lijkt misplaatst wanneer je kinderen helpt opgroeien.
Toch verlang ik even met weemoed terug naar wat vandaag ver weg lijkt.
Naar opgerispte melk en veel te natte kussen. Naar dolle pret om niets en
dramatische tranen om nog veel minder. Naar mijn rol in het geheel der dingen:
de zon waar al de rest in een onverstoorbaar continuum omheen draaide. Die rol moet ik afleggen, een realiteit die plots, met dank aan het liefje, niet langer te
ontkennen valt.
donderdag 24 maart 2016
Laat het niet wennen
-->
Het perron is haast verlaten, net als de trein, waar je vandaag niet hoeft te vechten voor een zitplaats. Je weerstaat de ongewenste reflex om de andere passagiers met je ogen te screenen. Je leest kranten, die je niets vertellen omdat alles al lang gezegd was, lang voor het onheil had toegeslagen.
Je opent berichten van onbekenden die je in blokletters toeschreeuwen dat het bloed, de angst, het dodentol de schuld is van 'jouw soort', 'jullie, achterlijke moslimknuffelaars'. Je klikt op delete, zonder verpinken.
Je weet dat je lang zal moeten aanschuiven bij de ingang van het station, dat je gefouilleerd zal worden. Toch is het daar en dan dat je je koelbloedigheid vergeet en aan het wankelen gaat, dat de tranen hun weg zoeken naar buiten.
Een nieuwe dag aanvatten, met het besef
dat er een tastbare reden is voor de ontreddering die je ochtendritueel
vertraagt.
Besluiten dat je niet bang bent en
gewoon de weg gaan die je elke dag bewandelt.; de trein op, richting Brussel,
een plek waar je ondubbelzinnig van houdt, waar de wonden nog gapen en de
troost tekort schiet, om daar te doen wat je elke dag probeert te doen: samen
met anderen de rechten bepleiten van mensen op de vlucht.
Het perron is haast verlaten, net als de trein, waar je vandaag niet hoeft te vechten voor een zitplaats. Je weerstaat de ongewenste reflex om de andere passagiers met je ogen te screenen. Je leest kranten, die je niets vertellen omdat alles al lang gezegd was, lang voor het onheil had toegeslagen.
Je raakt voor het eerst van slag bij de
aanblik van zwaar bewapende militairen
in het Noordstation. Ze zijn alom en lijken alles te zien. Hun aanwezigheid
moet geruststellen, maar doet dat allerminst. Ze belichamen gevaar omdat gevaar
hun voornaamste bestaansreden is.
De uitgang die je altijd neemt is
afgesloten, dus wandel je een kilometer verder, om het stationsgebouw heen. Je
haalt opgelucht adem omdat het permanente en alarmerende geloei van sirenes is
verdwenen.
Twee dagen voordien liep je hier samen
met 25.000 andere mensen, breed glimlachend, vol hoop en overtuiging dat de
bruggen waar we aan bouwden stevig genoeg waren om ons allemaal naar de
overkant te brengen. Je weet niet meer waar je die hoop en overtuiging hebt
gelaten.
Je koopt een croissant bij je
Marokkaanse bakker en wenst de vrouw die je bedient een fijne dag, wat ongepast
klinkt zodra je het hebt uitgesproken.
Je opent berichten van onbekenden die je in blokletters toeschreeuwen dat het bloed, de angst, het dodentol de schuld is van 'jouw soort', 'jullie, achterlijke moslimknuffelaars'. Je klikt op delete, zonder verpinken.
Je sleutelt aan een obligaat
jaarverslag en aan een tekst met pijnpunten en aanbevelingen inzake huisvesting
voor vluchtelingen. Niet dat daar momenteel ook maar iemand interesse voor heeft.
's Middags staan we samen een minuut in
stilte voor het kantoorgebouw. Niemand maakt een foto, niemand voelt de
behoefte om de wereld te tonen dat we meeleven.
Je weet dat je lang zal moeten aanschuiven bij de ingang van het station, dat je gefouilleerd zal worden. Toch is het daar en dan dat je je koelbloedigheid vergeet en aan het wankelen gaat, dat de tranen hun weg zoeken naar buiten.
Hoe wij daar allemaal staan, gelaten,
zonder drommen, en ons zonder bezwaar laten bevoelen, onze tassen laten doorzoeken.
Hoe iedereen zwijgt en ondergaat. Alsof we nooit iets anders kenden.
Alles went, zo luidt het gezegde. Je
wenst dat het niet waar is. Je weet dat het niet waar is wanneer je bedenkt dat
miljoenen mensen op de vlucht zijn voor terreur, omdat het maar niet wende.
Laat dit nooit wennen, dit verlammende
onbehagen, dit gelaten ondergaan van wat onontkoombaar lijkt, deze
verslagenheid.
Laat de bruggen steviger blijken dan
we vrezen, zodat we allemaal veilig kunnen oversteken.
donderdag 11 februari 2016
Brief aan Sint-Valentijn
-->
Beste Sint-Valentijn,
Ik schreef u vorig jaar een brief ter gelegenheid
van uw verjaardag, weet u nog? U hebt hem vast met enige ergernis gewist. Ik breng hem graag even terug onder uw aandacht, voor het geval dat u me al te voortvarend uit uw geheugen hebt gebannen: http://biekepurnelle.blogspot.be/2015/02/brief-aan-sint-valentijn.html
Weet u, ik wil niet zeuren. Evenmin wil ik
opnieuw uw feest bederven. Maar u laat me weinig keuze.
Ik word deze dagen namelijk getergd en gestalkt door
uw apostelen, nijvere strevers die uw verjaardag aangrijpen om mij aan te zetten tot 1.
irrationeel en onfunctioneel koopgedrag, het soort koopgedrag dat de planeet om zeep helpt 2. de aanschaf van een lief 3. treurnis en weemoed omwille van het
ontbreken van een lief. Ik vertik ze alledrie.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat u
nog steeds aan enige misconceptie lijdt wat het begrip ‘liefde’ betreft. Voor
iemand die zich genoegzaam voordoet als deskundig en ervaren in het thema houdt
u er een – vergeef mij – waarlijk achterhaalde, weinig wervende en vooral
onconstructieve kijk op de liefde op na.
Ik ging vorig jaar al dieper in op een paar
van uw meest in het oog springende misvattingen. U hebt er duidelijk voor
gekozen mijn aanbevelingen in de wind te slaan, gezien de hoeveelheid roze
pluche en zoete meuk waar ik in elke winkel over struikel.
Laat ik het dit jaar eens over een andere
boeg gooien.
Leest u wel eens een krant? Kijkt u wel
eens naar het journaal? Hebt u überhaupt enig benul van de toestand van de
wereld waarin wij dat feest van u dienen te vieren?
Ik heb de indruk van niet en zie me dan ook
genoodzaakt u op een aantal belangwekkende feiten te wijzen.
U lijkt te denken dat liefde iets is dat
zich afspeelt tussen een man en een vrouw, of twee mannen of twee vrouwen, of in ieder geval twee individuen, die
vervolgens, in de vlaag van zinsverbijstering die verliefdheid heet, besluiten
samen een setje te vormen; een setje dat als een vastgesmeed baken de storm van het leven
moet doorstaan. Als dat mislukt (even vaak niet als wel, zo blijkt), dan
proberen ze het gewoon opnieuw, maar met een ander, mogelijk geschikter individu. Kent u het spreekwoord van de ezel en de steen?
Google het eens, dan weet u wat ik bedoel. Afijn, mijn punt is dat al dat
gekoketteer met de romantiek weinig vruchtbare zoden aan de overstromende dijk
brengt, de voortplanting even buiten beschouwing gelaten.
Mocht u zich nu eens richten op een ander
soort liefde, eentje die de wereld redden kan? Dan deed u eindelijk eens wat
nuttigs, behalve het spijzen van de middenstand.
Ik heb intussen begrepen dat u eerder traag
van begrip en niet altijd welwillend bent, dus ik verklaar me nader:
De wereld staat in brand. U hebt er
wellicht niets van gemerkt, daar op uw roze wolk, maar geloof me: het gaat niet
goed. En dan heb ik het niet over het hernemen van Temptation Island, een
deerniswekkende brok entertainment, die als voornaamste inzet heeft uw feest der
liefde te vergallen.
Ik heb het over de mensen. Niet deze of
gene, maar alle mensen. Ze zijn bang, ziet u. Waarvan in vredesnaam, hoor ik u
denken. Wel, sommige mensen hebben weliswaar heel wat om bang voor te zijn. Anderen
dan weer minder, maar ze zijn evengoed bang. Angst is ‘hot and trending'.
Angst voor bommen, om maar iets te zeggen.
U kent ze vast niet, vermits nog niemand op het idee kwam er een hartvormige
roze versie van te bedenken. Maar geloof me, ze zijn vilein. En dodelijk, dat
ook. Verder in het gamma ‘legitieme redenen voor angst’:
Aanzwellende legioenen gehersenspoelde psychopaten
met vlijmscherpe kromzwaarden.
Machinegeweren.
Gevangenissen.
Foltertuigen.
Ik kan zo nog wel even verdergaan, maar u ziet het plaatje.
Ik kan zo nog wel even verdergaan, maar u ziet het plaatje.
Het spreekt voor zich dat wie zich redden
kan van dat soort dreiging, andere en veiliger oorden opzoekt. Onze oorden
bijvoorbeeld, aangezien wij doorgaans gespaard blijven van alle voornoemde
onheil. Hoe zou u zelf zijn?
Het gekke is: de mensen in veiligheid zijn
bang van de mensen die veiligheid zoeken.
“Duh!?” Denkt u nu terecht. Maar helaas,
het is zo.
Uiteraard is het allemaal een stuk
complexer, maar ik vermoed dat u intussen moe bent geworden van mijn betoog en
zo onderhand tot de pointe wilt komen, zonder eerst nog een essay over
geopolitiek, religie, kapitalisme en machtswellust te doorploeteren.
“Wat heeft dat allemaal met de liefde te
maken?”, hoor ik u al lang geïrriteerd vragen.
Alles, zeg ik u.
Ik weet niet of u het weet, maar het is
angst die liefde doodmept. Niet haat, zoals ons tot in den treure is verteld.
Wie bang is, die heeft geen plaats voor liefde.
Alleen liefde kan weerzin en afkeer
overwinnen. Liefde is niet blind, zoals de kortzichtige volksmond wel eens
beweert, maar helpt ons net scherper zien. Zien dat de ander een mens is, met
een verhaal, hoop en dromen, net als wijzelf.
Omarmen wat anders en onbekend, maar
tegelijk verrassend vertrouwd is, met compassie en mededogen, dat is liefde.
“Alle fatsoenlijke
samenlevingen moeten zich tegen verdeeldheid en hiërarchische verhoudingen
wapenen door passende gevoelens van mededogen en liefde te cultiveren.”
Dat heb ik niet bedacht, maar de pientere filosofe
Martha Nussbaum. Misschien moet u bij gelegenheid, als u even de tijd vindt
tussen het neuriën van My Funny Valentine en het verorberen van roze bavarois
door, eens een boek van haar lezen.
U beseft het niet, maar u heerst over het
machtigste wapen dat ooit werd uitgevonden. En wat doet u ermee? Schabouwelijke
versies van muzikale klassiekers, roze knuffelkonijnen, spuuglelijke
postkaartjes, verlepte rode rozen, stuiververzen en flutcava aan de man/vrouw
brengen.
Uitgerekend in tijden waarin iedereen de
tering naar de nering moet zetten, zijn steentje moet bijdragen, zijn verantwoordelijkheid
moet nemen, presteert u het om uw indrukwekkendste gave te verkwanselen aan
waardeloze prullen en smakeloze troep. Schaam u diep.
Wordt het niet eens tijd om volwassen te
worden en u nuttig te maken?
Steeds kritisch, maar immer welwillend de uwe.
Abonneren op:
Posts (Atom)