biekesblog


zaterdag 23 april 2016

Wormen

-->
Er staat geen rem op de grove taal en het schofferen. Ferme praat maakt deel uit van het traditionele steekspel der politiek. Maar dit spervuur van giftige woordenmunitie, daar was ik niet op voorzien. Het ontbreekt mij aan camouflage, loopgraven en afweergeschut.  
 
Dat het uit moet zijn met dat gepamper. Dat iedereen, ja echt iedereen, alle kansen krijgt. Dat we de dingen bij naam en toenaam moeten durven benoemen. Dat het tijd is om de politieke correctheid over de haag te gooien. Dat we boven onze stand leven. Dat “zij” feesten omdat “wij” aangevallen worden. Dat racisme niet het probleem is en een randverschijnsel. Dat wie een partijkaart heeft ongeloofwaardig is en dus beter zwijgt.

Ik laat me de adem benemen door de ene frontale aanval nog voor ik ben bekomen van de vorige. Soms blijf ik een paar tellen met open mond achter, alsof ik vergeten ben hoe ik mijn kaakspieren moet bedienen, omdat al mijn aandacht tijdelijk focust op het verwerken van alweer een verbijsterende quote. Ik voorspel dramatische en bljvende rimpelvorming als dit tempo aanhoudt.
Wat erger is dan de stramme kaken en het zuurstofgebrek is de genadeloze doeltreffendheid van de strategie. Rakketakketakketak. Dat blijft maar komen. Als een machinegeweer van de meest gesofisticeerde makelij. Geen verdedigen aan.

Ik zou er van weglopen als ik niet zo hardnekkig in iets anders geloofde. Ik loop niet weg. Ik vloek; ik bijt mijn tanden stuk; ik huil zo nu en dan omdat er niets anders aan te doen valt. Wanneer ik niet vloek, knarsetand of huil doe ik gewoon verder. Niet onverstoorbaar, al zou dat prettig zijn, maar wijfelend en wankelend en oververmoeid.

Ik wil niet kwaad zijn. Dat vreet energie als een overjaarse smartphone. Toch laat ik mij vangen en schrik ik van mijn eigen binnensmondse gesakker. Broodnodige energie die onbenut wegvloeit. De kraan is stuk en de loodgieter is met verlof.

Zie mij nu bezig. Met mijn onnozel geloof in liefde en begrip en dialoog en welwillend samenleven. Alles wat ik doe en waar ik voor werk wordt ondergraven, niet met de trage schop van de vrijetijdstuinier, maar met de graafmachine van de aannemer voor wie tijd vooral geld is.
Een paar grote halen en weg is de aarde, met alles wat daarin lag te kiemen. Zelfs de wormen zijn dood.

“Wij zijn geen wormen.”, mompel ik tegen mezelf. Ik wil geen worm zijn die zich kronkelend laat doodmeppen of in tweeën hakken. In mijn moedigste gedachten ben ik een goedhartige, maar onverschrokken draak.  Maar mijn gedachten zijn niet altijd moedig. Moed heeft voedsel nodig en de oogst is mislukt.

We hebben boeren en tuinders nodig. Die de moed en de vaardigheid vinden om opnieuw te spitten, al doet hun rug zeer en staan er blaren op hun handen. Die weten hoe je onkruid bij de wortel uittrekt. Die weten dat wormen nuttig en nodig zijn en alleen gedijen waar de bodem voedzaam is. Die elke keer opnieuw beginnen, ook als de grond te zuur, te droog of te drassig is, omdat er altijd wel iets eetbaars in groeit. Ook voor de wormen.

woensdag 13 april 2016

Liefje

Het kind heeft een liefje. 

Toen hij onmiddellijk en met buitensporige urgentie een skype-account moest aanmaken op de bejaarde iPad, ging er een schemerlichtje branden in mijn moederhoofd. Sindsdien wordt er gechat, met bijhorend gebliep, tot ik er zenuwziek van word en hem vriendelijk, maar kordaat verzoek de rest van de levensnoodzakelijke communicatie te bewaren voor op school, waar ze desgewenst de hele dag tegen elkaar kunnen kletsen.

Ik vraag niets en onthou me wijselijk van commentaar, om te vermijden dat ik de verkeerde dingen zeg. Dat hij te jong en te argeloos is voor de riskante en nietsontziende expeditie der liefde bijvoorbeeld. Dat de terminologie die hij hanteert onder vrienden om het spel der kinderliefde onder woorden te brengen mijn wenkbrouwen doet fronsen. Dat hij zich niet hoeft te haasten om de plot te ontrafelen van iets waar zijn moeder zelf nog steeds geen touw aan vast weet te knopen.

Ze willen naar de film. Ik doe alsof ik het niet gehoord heb. De mededeling wordt met klemtoon herhaald. “Oh, leuk, naar de film. Ja, laten we dat nog eens doen.” blijkt niet het verhoopte antwoord. Ik blijk geen deel uit te maken van de “we” die hij bedoelt. Voor het eerst is zijn “wij” een andere “wij” dan de mijne.

Ik had het vorige stadium in het opvoedkundig traject nog lang niet onder de knie. Nu zijn we ongemerkt en onvoorbereid in een nieuwe fase beland, eentje waar ik nog minder van begrijp dan van alle vorige fases bij elkaar. Ik hol blind achter voldongen feiten aan.
Deze onwelgekomen fase brengt nieuwe, voorlopig hypothetische, maar wellicht onvermijdelijke zorgen mee. Over hartzeer en andere soorten verdriet. Over verkeerd of ongewenst ouderlijk advies versus geen advies. 

Heimwee lijkt misplaatst wanneer je kinderen helpt opgroeien. Toch verlang ik even met weemoed terug naar wat vandaag ver weg lijkt. Naar opgerispte melk en veel te natte kussen. Naar dolle pret om niets en dramatische tranen om nog veel minder. Naar mijn rol in het geheel der dingen: de zon waar al de rest in een onverstoorbaar continuum omheen draaide. Die rol moet ik afleggen, een realiteit die plots, met dank aan het liefje, niet langer te ontkennen valt.