biekesblog


woensdag 1 augustus 2018

De tour van 2018: wonden, ballen en tranen

Dat het opnieuw een slaapverwekkende Tour zou worden, voorspelden analisten en koersfanaten. De Skybots zouden op dictatoriale wijze heersen, de omstreden viervoudige winnaar zou met zijn vijfde gele trui huiswaarts keren, een morrend koerspubliek onvoldaan achterlatend.
Zo ging het niet, weten we intussen. Hoe het wel ging valt te illustreren aan de hand van drie dingen die bij de koers horen als water bij de zee: wonden, ballen en tranen.

De wonden
Het gehavende lijf van Bob Jungels, die er onder zijn koerstenue uitzag alsof hij net onder een verroeste schuurmachine had gelegen.

Het grotesk gezwollen linkerbeen van Philippe Gilbert, haast dubbel zo dik als het rechter, met in dat been een geknakte knieschijf die fietsen onmogelijk maakt, tenzij je Philippe Gilbert heet, voor wie niets onmogelijk is, ook niet twee cols overwinnen met een breuk in je knie.

Het verband rond het gespierde been en de elleboog van Peter Sagan, die desondanks enkel over z'n achterwerk kloeg, maar zich toch elke dag even genereus onder z'n vele fans bleef begeven, omdat hij zich zo goed herinnerde hoe als hij kleine jongen stond te wachten op een glimp, een woord of een gebaar van zijn eigen wielerhelden.

De bebloede jongenstronie van Lawson Craddock, rode lantaarn van dag 1 tot aan de meet, die met nietjes in z'n wenkbrouw en een gebroken schouderblad zijn tour uitreed, om geld in te zamelen voor de heropbouw van de velodroom in zijn thuisstad, zwaar gehavend door orkaan Harvey.

De ballen
Het karakter van Greg Van Avermaet, die officieel z'n gele trui aan de wilgen hing zodra het peloton naar de Alpen trok, maar die ochtend, de blik gefocust op het hooggebergte, officieus besloot dat hij hem gewoon nog een dagje langer aan zou houden, en daarom deed wat onmogelijk leek: zijn grote vikinglijf in de aanval gooien.

De alomtegenwoordigheid van Julian Alaphilippe, die zich als een balletje in een flipperkast door het peloton bewoog, en zelfs wanneer het melkzuur uit z'n guitige oren spoot de energie vond om smoelen te trekken naar de cameraman op de motor, alsof hij de tijd van z'n leven had.

De nonchalante onverzettelijkheid van Peter Sagan, die iets goed te maken had nadat hij vorig jaar onverrichter zake huiswaarts werd gestuurd, en op weergaloze wijze revanche nam door te winnen waar hij kon, en niet op te geven waar dat heel begrijpelijk zou zijn geweest.

De branie van Yves Lampaert, die met zicht op de Arc de Triomphe besloot dat hij geen zin had in de obligate massasprint, maar gewoon vertrok, als een sneltrein, en een gat sloeg dat ons allemaal deed geloven dat hij en niemand anders even later op het podium zou staan.

De weerbarstigheid van Tom Dumoulin, die eenzaam weerstand bood tegen de Skytrein, en in die schijnbaar onhaalbare opdracht maar een enkele keer z'n aplomb verloor door luidop te vloeken.

De tranen
De ongelovige winnaarstranen van Geraint Thomas, die zich drie weken en een dag lang waardig en ogenschijnlijk ongenaakbaar doorheen het jouwende, spuwende en duwende publiek had gewurmd, en pas aan de eindmeet van de voorlaatste dag besefte dat hij, en niemand anders, de Tour had gewonnen, als eerste Welshman ooit bovendien.

De uitgestelde tranen van Philippe Gilbert, die niet van plan was te huilen, omdat flandriens en rascoureurs niet huilen voor een peuleschil, tot ze met vertraging beseffen dat ze net zo goed morsdood hadden kunnen zijn.

De louterende tranen van Lawson Craddock, de ontlading na 21 dagen pijn verbijten en het besef dat hij echt zijn Tour zou uitrijden, hoe onverstandig dat ook was geweest.