biekesblog


zondag 16 september 2018

Verloren goud




Het is maar een eendagskoers, niet eens altijd een interessante, maar toch hou ik van het WK. Het heeft niet de allure en de epische proporties van een Ronde van Vlaanderen of een Parijs-Roubaix, maar de gretigheid en de speculaties maken van de regenboogtrui een haast even dierbare trofee als de kassei. De lijst met winnaars leest dan ook als een walk of fame van de geschiedenis van het wielrennen. Eendagsvliegen en geluksvogels zie je er niet of nauwelijks tussen staan. De allergrootsten bemachtigden het gegeerde truitje 2 of zelfs 3 keer. Tot nader order slaagde geen enkele mannelijke renner erin hem 4 keer te winnen. Een van de prangende vragen is dan ook of Peter Sagan, de enige die drie jaar op rij wereldkampioen werd, dat mannenrecord verbreekt. Het parcours en de kenners voorspellen stellig van niet. Maar met Sagan weet je nooit.

Dat het WK de laatste grote koers van het jaar is, waarna het zwarte gat gaapt (tenminse voor wie niet zo tuk is op het veldrijden) maakt de voorpret en de prognoses extra verslavend. Dat uitgebreide voorspel doet ook met nostalgie terugdenken aan al wie ooit de vurig begeerde regenboogtrui bemachtigde en aan de ongelukkigen die er net naast grepen. In geen andere sport spreken de verliezers spreken evenveel tot de verbeelding als de winnaars.

De eerste en meest onfortuinlijke pechvogel in de tweede categorie is allicht Claude Criquelion, die in 1988 in Ronse door de Canadees Steve Bauer met zicht op de finish de dranghekken in gepord werd. Cricri sloeg tegen de vlakte en Italiaan Fondriest ging gewiekst met de titel aan de haal. Tussen Bauer en ons land kwam het nooit meer goed. Het verbijsterde en verongelijkte gezicht van Criquelion, geparkeerd op een boogscheut van het podium, staat voor eeuwig op het collectieve netvlies gedrukt.

Ronse was vijfentwintig jaar eerder al onherroepelijk besmeurd geraakt, met wat heette de “grootste Belgische wielerrel ooit”. Niemand weet precies hoe de vork in de steel zat, behalve dan dat snotneus Benoni Beheyt zijn eigen kopman en gedoodverfd winnaar Rik Van Looy op verbluffend slinkse en brutale wijze de loef afstak. Dat de twee protagonisten er nooit nog over hebben willen praten is  veelzeggend. Feit is dat Van Looy in de slotspurt plots een pijlsnelle Beheyt op zich zag afstormen en alle truken van de foor uit de kast haalde om hem de pas af te snijden. Beheyt belande ei zo na in het publiek, maar won met een bandlengte. Van Looy was uitzinnig van woede, Beheyt werd uitgefloten en uitgespuwd door het publiek. Hij had z’n regenboogtrui, maar de toorn van het Belgische wielerpubliek zou hem nog lang achtervolgen.

Niemand was er zo vaak dichtbij als Raymond Poulidor: derde in 1961 na Van Looy en Nino Defilippis, derde in 1964 na Jan Janssen en Vittorio Adorni, derde in 1966 na Rudi Altig en Jacques Anguetil, tweede in 1974 na Merckx. Zijn status van immer sympathieke underdog leverde hem nooit de wereldtitel op, maar wel de collectieve affectie van het Franse publiek, dat hem bedacht met de troetelnaam ‘Poupou'. Aan godenkind Jacques Anquetil verloor Poupou niet alleen de wereldtitel, maar ook de Tour. De hechte vriendschap tussen de twee renners, ‘le diabolique’ en ‘l’innocent’, bewijst dat rivaliteit niet altijd tot levenslange vetes hoeft te leiden.

Fenomeen en pionier Yvonne Reynders trok maar liefst zeven keer de regenboogtrui aan, waarvan vier keer na winst op de weg (in 1959, 1961, 1963 en 1966). Helaas voor haar deed ze dat in tijden waarin koersende vrouwen als een merkwaardig randfenomeen werden beschouwd, een onfatsoenlijke hobby waar sportjournalisten hun neus voor optrokken. Koersen deden ze voor een tafelkleed of een bos bloemen; materiaalpech betekende opgeven, want omkadering was onbestaande.
Yvonne stond in totaal dus zeven keer op het podium: 4 keer met het goud, 2 keer met het zilver en in 1976, op haar 39ste en in het jaar van haar comeback na een lange stop van 7 jaar, met de bronzen plak. Van dat podium is niet eens een foto terug te vinden. Toch was die bronzen medaille eigenlijk een overwinning, en vooral het ultieme bewijs dat Reynders een uitzonderlijk talent en een zeldzame vechter was, van het allooi waar we vandaag al eens een halve krantenpagina aan zouden besteden. In gedachten zie ik Yvonne daar staan, op het laagste schavot, een triomfantelijke grijns vol revanche op haar lippen. Verliezers zijn soms de mooiste winnaars.
-->

zondag 2 september 2018

De toekomst stopt hier

 1979. We staan met de hele klas in een klein bedompt ziekenhuiskamertje. Mijn beste vriendinnetje ligt er al weken te herstellen van een zwaar verkeersongeval. Ze werd opgeschept door een auto terwijl ze de straat overstak. Haar rechterbeen hangt ongemakkelijk omhoog aan een haak, als een Spaanse ham boven de cafétoog. Wij staan bedremmeld op een kluitje, niet goed wetend wat we moeten zeggen. Wat zeg je tegen een onfortuinlijk kind in een ziekenhuisbed, dat net zo goed dood had kunnen zijn?

1981. De kerkklokken luiden lang en luid. Wij stappen in een dubbele rij achter juffrouw M. de kerk binnen, onze ogen op de grijze plavuizen gefixeerd, om niet te moeten zien dat iedereen met roodbetraande ogen staat te snotteren. Vooraan in de kerk staat een witte kist, met daarin wat overblijft van ons klasgenootje Christy. Overreden door een auto toen ze overstak. Naast de kist zitten haar ouders, met gezichten vol bodemloos verdriet. Wij durven niet luidop wenen en geven zakdoeken door.

1986. Er wordt gefluisterd en geweend op de speelplaats van het college. Her en der staat iemand de ogen te deppen met een beduimelde zakdoek. Onze vriendin Vera, waar we al 12 jaar mee op school zitten, is die nacht verongelukt. De auto waarin ze zat verloor de controle over het stuur en belandde tegen een boom. De chauffeur, haar lief, overleefde de crash. Zij niet. Twee ouders en twee zussen blijven sprakeloos achter zonder haar. Ik heb nog lang geen lief, laat staan eentje met een auto en een rijbewijs, maar dat je zomaar van de ene op de andere kan verdwijnen, terwijl het hele leven en al zijn liefde nog voor je liggen, daar kan mijn tienerverstand niet bij.

2018. Mijn oudste zoon, die ik liever zie dan alles wat ik bedenken kan, wil alleen naar school fietsen. Want alleen fietsen is cooler dan voor of achter je moeder aan peddelen, al helemaal als die moeder haar zenuwen niet altijd onder controle heeft en al eens instructies en waarschuwingen schreeuwt. Het is niet ver naar school, zo’n slordige anderhalve kilometer, maar het pad is bezaaid met levensbedreigende obstakels en situaties. Geen fietspaden, geen veilige oversteekplaats voor fietsers, voorbijrazend verkeer. In gedachten zie ik mijn oogappel onder de wielen van een vrachtwagen of op de motorkap van een SUV belanden. Het zijn gedachten die ik niet verwelkom, maar die mij niet met rust laten.

Nergens in Europa sterven meer kinderen in het verkeer dan in Vlaanderen. Dat leidt niet tot ernstige politieke verontwaardiging. Terwijl politici en experten bakkeleien over de onrustwekkende kwaliteit van ons onderwijs, verliezen we elk jaar tientallen kinderen die zich nooit meer zorgen moeten maken over hun niveau, zich nooit meer moeten afvragen of ze in de toekomst zullen excelleren. Hun toekomst stopt abrupt, ergens op een steenweg of een dode hoek. Niet omdat dat onvermijdelijk is, maar omdat we weigeren er iets aan te doen. Schuldig verzuim waar geen enkel valabel excuus voor bestaat.