biekesblog


woensdag 30 juni 2021

Niet eerlijk

 Straf: hoe hard kun je afzien voor een wereldtitel tegen de klok | sporza

Mijn liefde voor tijdrijden is van een standvastige soort. Ik vermoed dat het te maken heeft met de ontknoping van de Tour van ’89, maar het zou ook zomaar de schuld van Tony Martin en zijn schuurpapiertje kunnen zijn. Het doet er weinig toe. Zaak is dat ik dol ben op tijdritten, een discipline die vaak saai wordt genoemd door mensen die menen dat wielrennen een soort boksen is. Ik hou van de krachtige esthetiek en de eerlijke zuiverheid van de tijdrit, doorgaans niet verstoord of gesaboteerd door vervelende collega’s die in de weg rijden of je uit de weg duwen. Tijdrijden is een eenzame bezigheid voor coureurs uit gewapend beton, pijnadepten en zonderlingen, het soort mensen dat met liefde en hypergefocust hun achterwerk laten openrijten en door de pijnmuur beuken aan ruim 50 per uur ter meerdere eer en glorie van de aerodynamica.

Ook dit jaar had ik vergeefs gehoopt op een ploegentijdrit. Om een of andere onduidelijke reden zijn ploegentijdritten niet hip of wenselijk meer. De laatste die ik zag dateert van 2019, toen een argeloze Spaanse burger per abuis een plonsbadje liet leeglopen over het parcours van de Vuelta-proloog en zodoende nietsvermoedend een drama teweegbracht. Ook aan de eerlijkheid van het tijdrijden zijn er grenzen. Het blijft tenslotte wielrennen, waar schikgodinnen, het weer, een verkeersdrempel of een dronken toeschouwer ongevraagd mee beslissen over winst of verlies.

 

Van zodra ik de tv aanzette werd mijn naïeve these omtrent eerlijkheid ondermijnd. Ik zag revelatie Bisseger wild van links naar rechts zwiepen om een motor te ontwijken. Bovendien was het beginnen regenen. Heb je dagenlang je krachten gespaard en maanden getraind om te schitteren in jouw discipline, en dan moet je aan de bak onder een druipend firmament. Het is om je klikpedalen van op te eten.

 

Op deze veelzeggende dag was ik in het bjjzonder benieuwd naar Primoz de vervloekte, de man met de stalen kop, die 9 maanden geleden een van de meest memorabele tijdritten uit de koersgeschiedenis verloor. Wat vermag revanche wanneer het lijf zo toegetakeld is? Hoe hadden ze Primoz en al dat verband in z’n strakke tijdritpak gewurmd? En vooral: hoe kregen ze hem er weer uit? Zoveel vragen. Voor iemand die de helft van z’n opperhuid kwijt is reed Roglic een buitengewone tijdrit. Maar er bestaat geen aparte categorie voor renners zonder opperhuid. Zonde.

Het was allemaal een maat voor niets. Uittredend tourwinnaar Pogacar suisde als een Mikojan-Goerevitsj MiG-25 over de weg en stapte met een lentefris smoeltje van de fiets, alsof hij net om een brood was gefietst. En dan was er nog die duivel doet al van een van der Poel, die blijkbaar besloten had om vanaf nu ook op de tijdritfiets iedereen in de weg te zitten. Je zal maar een steengoede renner zijn, als een asceet leven voor je vak, en dan dit soort wonderkinderen op je pad krijgen, bij hun geboorte in een vat toverdrank gevallen en schijnbaar moeiteloos schitterend wanneer ze maar willen. Het is niet eerlijk. Voor sommigen lijkt Parijs al bijlange niet zo ver meer.

Staking

Tranen van geluk bij Mark Cavendish na onverwachte zege in T... - Het  Belang van Limburg Mobile

Bij het ontwaken na de slag om Pontivy was mijn humeur nog steeds bevroren.Toen zag ik een foto van Primoz Roglic, aspirant-tourwinnaar en onfortuinlijk slachtoffer van een arbeidsongeval. Primoz in z’n blootje op een hotelbed, omzwachteld met een paar meter verband; heup, been, schouder, elleboog en achterwerk zwaar beschadigd. Boven de familieverpakking verband een moedige grijns en een duimpje. Alsof Primoz lachte met de journalisten die zijn winstkansen al aan de wolven hadden gevoederd. Zelf bestijg ik geen bureaustoel in zo’n hachelijke toestand, laat staan een fietszadel, maar ik ben dan ook geen aspirant-tourwinnaar. Twee weken geleden tuimelde ik onzacht tegen pokdalig Oostvlaams asfalt omdat de weg te smal bleek voor een SUV en een vrouw op een koersfiets. De laatste 20 km van de tocht, met een bloedende hand in een zakdoek, een gekneusd scheenbeen, een beurse schouder en twee pijnlijke polsen, had ik liever niet gereden. Bij het zien van de half ontvelde Primoz schaamde ik me voor mijn kleinzerigheid.

Moet een mens dit tarten van fysieke grenzen toejuichen of bewonderen? Ik kwam er niet uit en besloot Primoz gewoon het beste en efficiënte pijnstillers te wensen.

 

Geruchten over een rennersstaking deden de ronde. Hoe zinvol zo’n actie was, vroeg ik me af. Het is immers traditie om niet naar renners te luisteren. Bovendien is eendracht zaaien in een peloton vol schurende visies en belangen als rijst zaaien in de woestijn. Er schijnt wel ergens een rennersvakbond te bestaan, maar sluitend bewijs voor deze claim blijft uit.

Zodoende werd er kort en lauwhartig geprotesteerd, waarna men overging tot de orde van de dag. Ach ja, discussies over veiligheid in de wielersport hebben veel weg van het sociaal overleg. Je weet niet of er überhaupt iets uit komt, maar dat de debatten zullen vastlopen is een zekerheid. Tot zelfreflectie komt het nooit.

 

Alle commotie ten spijt moest er opnieuw gesprint worden, licht dalend bovendien. Ik keek er niet naar uit, maar wat moet moet. Gelukkig bleef iedereen rechtop. Gelukkig was daar Brent Van Moer, baroudeur uit één stuk. Voor het eerst deze Tour voelde ik het soort blije opwinding waar de wielersport op haar best in uitblinkt. Vergeten was Bretagne en zijn rampspoed. Er was enkel nog Van Moer en de klok, die helaas onverbiddelijk verder tikte. Een paar honderd meter voor de meet was het sprookje uit. Tijd om te treuren was er niet, want van alle mogelijke uitkomsten kregen we die ene, waar al jaren niemand op durfde hopen. Mark Cavendish werd als prioritair en staatsbelangrijk pakket afgeleverd aan de tourmeet en denderde er voor het eerst sinds 2016 als eerste overheen. Hier komen tranen van, voorspelde ik vanop de sofa, mijn enige juiste voorspelling van de dag. Cav knuffelde zijn hele team plat en snotterde als een neoprof die zijn eerste worldtourkoers wint na een lange en moeizame revalidatie. Tot daar mijn poging om de Tour te haten: gestaakt.

maandag 28 juni 2021

Hefboomproduct

hefboom - YouTube

Sprinters zijn ‘hefboomproducten’, zo vernam ik onlangs toevallig; een beleggingsproduct waarmee je versneld kunt profiteren van een koersstijging of een koersdaling. 

Dat er sprake zou zijn van koersdaling werd duideljk bij het bestuderen van het profiel van de etappe, waar zich voor de eindmeet een duidelijke neerwaartse lijn aftekende. 

Ik druk me omfloerst uit als ik zeg dat ik niet dol op ben op koersdalingen voor de meet. Het reguliere gepor en gewring van een massasprint volstaat ruimschoots ter vermaak, en heeft geen bijkomende perikelen nodig. Sinds Fabio Jakobsen in Polen als munitie van zwaar kaliber de hekken in werd geschoten snuif ik luid geërgerd bij het aanschouwen van zulke overbodige parcoursongein. 

Zelf zou ik nooit beleggen in een sprinter. Veel te riskant. Sprinters zijn enkel nuttig als ze winnen. Er bestaan geen ereplaatsen voor sprinters; enkel de eerste plaats telt. Een sprinter die niet wint is overtollig gewicht aan spieren en pezen. De ontvlambare nervositeit van een massasprint valt enkel te verklaren door deze wrede sprinterswet: wie niet wint is waardeloos. Weinig dingen stemmen treuriger dan een sprinter die niet meer wint, over zijn glorie en houdbaarheisdatum heen is, met enkel nog dijen als serranohammen als bewijs van zijn voormalig kunnen. Stiekem hoop je op een wonderlijke heropstanding, een magische hergeboorte, maar in het ongenadige universum van de koers zijn dat soort mirakels zeldzaam. Niet iedereen heet Cavendish.

 

Ergens onderweg in etappe 3, in een miezerig, kniezend landschap, lang voor er sprake was van neerwaarts sprinten, reed Geraint Thomas zijn eigen klassement en het sleutelbeen van Robert Gesink in de vernieling tegen een verkeersdrempeltje van niks. Het was van een knulligheid waar je enkel bij kunt zuchten. Van mensen die van fietsen hun beroep hebben gemaakt hoop je toch dat ze een dag rechtop in het zadel weten te blijven. Exit Gesink, een renner als een pilaar die je liever rijk dan kwijt bent. Dag 3 en al 5 man uit koers. En dan moest die eerste obligate masssaprint nog komen. “Het wordt chaos”, had Jasper De Buyst voorspeld, iemand die het kon weten. Op zulke dagen vraag ik me af wat ik in vredesnaam zo mooi vind aan deze geaccidenteerde sport.

 

Tijd voor mijmering en beschouwing krijgt een koerskijker in overvloed wanneer 189 km de start scheiden van een sprint. De knalgele fiets en het blinkende vel van Mathieu, ginnegappende coureurs die banden smeden en aanspannen, veelzeggende tussensprintjes, vertrokken gezichten, omzwachtelde ledematen. Mij hoor je niet klagen over lange etappes, waar schijnbaar niets gebeurt en toch zoveel te zien is.


Helaas gebeurde er wel wat, en veel te veel. Primoz Roglic, die kort voordien nog een van z’n belangrijkste helpers was kwijtgeraakt, ging pardoes tegen de vlakte, een malheur vol bloed en wonden dat even later door de wielergoden halfslachtig werd gecompenseerd door een buiteling van zijn rivaal Pogacar. Voorin raasden de hefboomproducten onverstoorbaar verder en hoorde je zenuwen knisperen en kraken. Net toen de meet in zicht kwam tuimelde Caleb Ewan zo lelijk tegen de grond dat ik spontaan de tv uitzette. Niet dat ik Merlier zijn moment de gloire niet gunde, maar de lol was eraf. Juichen leek me niet aan de orde. Wie denkt dat je kijkers lokt met dit soort ellende dwaalt in het duister.

Ga toch weg met je koersdaling.

zondag 27 juni 2021

Een samenzwering van idioten

 Spectator causes one of the worst crashes the Tour de France has ever seen  - Article - Bardown

Een mensengeheugen is een onbetrouwbaar zootje, een zolder waar je lukraak spullen in pleurt voor het geval ze ooit nog eens van pas komen. De meeste dingen komen nooit meer van pas; sommige dingen blijken onvindbaar wanneer ze van pas zouden komen. In mijn frauduleuze geheugen voltrekt een normale Tour de France zich in een decor van zonnebloemvelden en kale cols, gestaag meanderend van de ene landerige zomerdag naar de andere, als het borduurlapje van een beginneling. Deze lang verwachte Grand Départ, levend symbool van de terugkeer naar het échte leven, doorstond de geheugentest niet. Bretagne is geen jolig Frans vakantiedeuntje, maar een klaaglied vol kommer, kwel en beproeving. Mijn persoonlijke herinnering aan Bretagne bestaat uit een tergend lange doorregende week in een Bretoens visserhuis met een setje jengelende peuters. De Franse revolutie verdeelde Bretagne in twee kampen: les bleus, aanhangers van de vernieuwing, en les blancs, fans van het ancien régime. De regio en haar bewoners hadden zwaar te lijden onder de bloederige burgeroorlog. De optelsom van die feiten had een voorteken kunnen zijn, maar wij wielerfans leren niets van de geschiedenis. Zodoende is zij gedoemd om zich te herhalen, in haar meest onbegrijpelijke en onredelijke gedaante.

Alles klopte nochtans feestelijk. De vroege en kansloze vlucht, een snuif jeugdige branie, Tim Declercq geruststellend aan kop van een hijgend peloton. Niets wees erop dat we niet rustig konden indommelen tot Michel en José ons ten gepaste tijde zouden opschrikken met een geëxalteerd “Parbleu” of “Madre Madonna”. En toen was daar dat kartonnen bord, die ochtend snel van een lege doos gescheurd en haastig beklad met groetjes aan oma en opa thuis. Nog voor de groetjes hun bestemmeling bereikten, smakte Tony Martin tegen het kartonnen bord en vervolgens tegen het brute Bretoense asfalt, catalysator van een wanordelijk slagveld vol geblutst carbon en geschaafd rennersvlees. 

“Stomme trut!” weergalmde het in alle huiskamers, ook in de onze. Waarna ik dacht aan al die keren dat iemand een autoportier had opengegooid op het moment dat ik langsfietste; of net wat nederiger aan die Paris-Roubaix toen Nils Politt tegen m’n hand reed op een mottige kasseistrook. Naadloos en in luttele seconden schoven wij van “Oh, eindelijk weer publiek en sfeer!” naar “Het was leuker zonder toeschouwers.” Leg die koers stil, riep ik naar niemand in het bijzonder, en eenvoudige en logische gedachte die evenwel weigerde te ontluiken in de juryhoofden.

 

Heb je maanden ver van huis op een godvergeten bergtop doorgebracht, ver van je geliefden en je eigen knusse bed, je murw trainend voor die verrekte Tour, en halfweg dag één is de toestand al onomkeerbaar hopeloos. Minuten achterstand aan je been en een brutaal gehavend lijf omdat iemand de groetjes deed en de jury net koffiepauze nam toen het noodlot om doortastend optreden vroeg. Rotsport.

Terwijl Ide Schelling, een montere debutant, met tomeloze sturm und drang naar de eerste bollentrui stoof, vulde het medisch bulletin van de dag zich als het logboek van een oorlogsarts. 25 minuten na de onstuimige wereldkampioen sukkelde Marc Soler over de meet, met twee gebroken ellebogen. Proficiat Marc. Doe de groetjes thuis.