Wit, zwart, nooit gemengd.
Zo stond het er, vet geblokletterd op de
voorpagina van mijn weekendkrant.
Een opvallend artikel, gewijd aan het falen van de
gemengde school.
En om het gegeven kracht bij te zetten, een
‘getuigenis’ van een schooldirectrice van een 'zwarte' school: “Mijn eigen
kinderen gaan hier ook niet naar school.”
In een paar alinea's werd de mythe van
de gemengde, diverse school onderuit gehaald. “Goed bedoeld, maar niet gelukt.”
Zo. Wie intussen ergens dagelijks z’n bezwete best staat te doen om diversiteit
in het onderwijs een eerlijke kans te geven, die bleek eraan voor de moeite.
Ze bestaan dus niet, zo opperden de auteur
van het stuk en een handvol interviewees, die kleurrijk gemende scholen, waar
kinderen van uiteenlopende achtergrond samen leren, spelen en opgroeien.
Ik bleef wachten op cijfermateriaal en
feiten die zulk een stelling konden staven, maar die bleven uit.
Mijn gedachten dwaalden af naar het
buurtschooltje uit mijn vroegere wijk, waar mijn oudste de eerste 2 jaren van
z’n schoolgaande leven doorbracht. Met drie waren we, de ‘moedige’ ouderparen
die zo dapper waren om hun dierbare, blanke bloedjes in te schrijven in een
school waar het percentage autochtone kinderen ergens rond de 0,05% lag.
Een enkele info-avond en we waren
overtuigd. Niet door de krakkemikkige infrastructuur, die meer weg had van een
brocanterie dan van een moderne school. Niet door de weinig
opbeurende betonnen speelplaats. Al evenmin door de petieterige refter waar de
kinderen ‘s middags in shifts hun boterhammen opaten.
Wat ons, kritische en hoger opgeleide Vlaamse ouders, ongemakkelijk schuifelend op veel te kleine kleuterstoeltjes, over de streep trok was de warme toon van het verhaal. Wat ons hart stal was het gemeende woord ‘onze’ in de ontelbare keren ‘onze kinderen', de respectvolle
manier waarop we een uit de hand gelopen speelplaatsruzie zagen beslechten, de verse
soep die de Turkse moeders s’ middags aan de kinderen serveerden, de
relativerende taal wanneer het over ‘niveau’ en ‘prestaties’ ging, het
vertrouwen in de kinderen.
Het bloedje ging naar school. En hij overleefde
het. Meer zelfs: hij had het er prima naar z’n zin. Toen hij het moeilijk had
bij de start, mochten we bij hem blijven in de klas tot hij zich veilig voelde. Wanneer
hij viel werd hij, onder het bloed, in de troostende armen van de juf over de
speelplaats gedragen. Wanneer hij doorheen de klas stuiterde, omdat stilzitten
niet een van zijn meest opvallende kwaliteiten bleek, dan was dat niet ongepast
of ongewenst, maar gewoon hij. Wanneer hij op het eind van het eerste jaar nog erg klein en
hulpeloos bleek, bleef alle bezorgdheid en paniek uit, maar stelde de
peuterjuf gewoon voor om hem nog een jaartje bij zich te houden. Dat hij er een
half schooljaar over deed om luiervrij door het leven te kunnen, daar zeurde
niemand over. Zijn kleine formaat en bijpassende piepstem maakten hem tot lieveling
van hordes kirrende Turkse meisjes, die hem net iets te vaak naar z’n zin
wilden oppakken, als een soort levende pop, een mascotte. De kneepjes in zijn wangen vond hij
maar niks, de aandacht daarentegen.
Na hem volgden er heel wat andere Vlaamse
kinderen. De 'vloek' was gebannen. De school kreeg een nieuw elan. De speelplaats een boom en wat groen.
Wij, tevreden ouders, schilderden het tuinhek en plantten bessenstruiken. We nep-kampeerden
voor de school om het inschrijvingskamperen in de stad aan de kaak te stellen.
Terwijl we onze tent opzetten ging de directeur om rode wijn, voor het sfeerbeheer
en om de avondkou te bestrijden. We zongen mee met onverstaanbare liedjes tijdens de schoolfeesten.
Temidden van al het gekakel over falende
diversiteit denk ik terug aan mijn eigen schooltijd, waarvan ik het eerste deel
sleet in een katholieke meisjesschool. Een witte school, wel te verstaan.
Diversiteit was nog niet doorgedrongen in Haspengouw.
Nooit heeft er mij iemand troostend over de
speelplaats gedragen, wanneer ik weer eens mijn gehate wollen broekkousen kapotviel.
Wie in haar broek plaste (omdat je niet naar de wc mocht buiten de daarvoor
voorziene momenten) werd te kijk gezet en uitgelachen. Ouders
betraden de school enkel en alleen wanneer ze daar expliciet toe werden
uitgenodigd (voor rapporten en problemen). Tijdens het eten werd er gezwegen en je werd geacht al je
boterhammen op te eten, ook al zat er gore stinksalami tussen die je niet lustte.
De
uren die ik op mijn geschaafde knieƫn doorbracht in het bureel van zuster
directrice heb ik niet geteld. Evenmin het aantal keren dat ik aan mijn oren van mijn stoel werd getrokken
omdat ik – de brutaliteit – mijn mond
had opengedaan op een moment waarop dat niet gewenst was.
Wat ik ook nooit heb geteld is het aantal
keer dat ik speelde met meisjes van ouders met beroepen als lasser,
truckchauffeur of kassierster. Ik hoef niet te tellen om te weten wat het
beschamende antwoord is: bijna nooit.
De kliekjes keurig geklede middenklassemeisjes
met felgekleurde glitterpennenzakken en degelijke schoenen kwamen niet over de
vloer bij de arbeiderskinderen, en vice versa. De segregatie tekende zich het
scherpst af bij verjaardagsfeestjes. Wie wel en niet mocht komen. Wie er welk
cadeautje kreeg van wie en hoeveel het had gekost.
Ongelijkheid in het onderwijs, het is van alle
tijden en universeel, staat los van etnische afkomst of kleur. De ongelijkheid
is sociaal, maar daarom niet minder beschamend.
bravo!
BeantwoordenVerwijderen