biekesblog


dinsdag 28 maart 2023

Hinderlaag

Elk jaar laat ik mij overvallen als een argeloos hert aan het begin van het jachtseizoen. Het duurt een dag of twee voor ik het begrijp en plaatsen kan. Natuurlijk. Dat weer. Daarom ben ik vanochtend in tranen uitgebarsten om niks. Daarom wil ik niemand zien. Daarom is alles moeilijker dan gemiddeld. Daarom staat de lente on hold. Het feit dat ik het weet en herken maakt geen verschil.

Ik moet er eens komaf mee maken, denk ik. Zoals je doet met rondslingerende rommel of muizen in het berghok. Want waarom elk jaar opnieuw je hart laten breken als een goedkoop glas van de Ikea? Waarom een week per jaar niet functioneren alsof iemand de stekker heeft uitgetrokken? Waar slaat het op en wat dient het? 

Ik versta daar niets van, van zoveel ongevraagde timing, alsof het universum voor elk mens een kalender bij de hand heeft waar geen zomeruur of jolig gemoed tegen opgewassen is.

Dus loop ik elk jaar met open ogen in dezelfde hinderlaag.

 

Mensenlevens raken onvermijdelijk opgedeeld in voor en na’s. Voor het verlies, toen alles gewoon was; erna, toen niets nog hetzelfde was. Tussen de twee heeft iemand een kloof gekrast met het botste mes uit de keukenla.

Voor, toen wij samen opgroeiden, veroordeeld tot elkaar zoals alle broers en zussen ter wereld. Je hebt niet voor elkaar gekozen, maar zit met elkaar opgescheept, dus je maakt er het beste van. Na, toen jij er niet meer was, een verdwijnen dat nooit was afgesproken.

Voor, toen wij samen rond de tafel zaten, met daarop de copieuze maaltijden waar onze familie een punt van maakte. Na, toen elk samen eten vooral een ontbreken was.

Voor, toen wij elkaar het bloed van onder de nagels tergden van verveling. Na, toen van het jennen enkel de herinnering bleef spijten.

Voor, toen wij ver van elkaar struikelend volwassen werden en elkaar af en toe vergaten, maar ook altijd weer terugvonden. Na, toen het te laat was om de juiste dingen te zeggen.

 

Het leven is één lange training in afscheid, maar het ene afscheid is het andere niet. 

Rouwen laat zich niet dicteren, noch in een keurig schema wringen.

Bovendien had het lot ons niet verwittigd dat jij weg zou gaan. Onverwachter kan een mens amper verdwijnen. 

Ik herinner me weinig van die dagen, die ik doorbracht in een waas, alsof ik veel te weinig geslapen en veel te veel gedronken had. Alleen dat de ontreddering niet één, maar twee keer toesloeg. De eerste keer toen het nieuws insloeg; de tweede keer toen ik ’s anderendaags wakker werd en pas na een aantal geniepige seconden weer besefte wat er was gebeurd en dat de aarde desondanks en op aanstootgevende wijze was blijven draaien. De zon was onverstoorbaar opgekomen, de kinderen hadden honger en buiten waren de mensen druk in de weer.

Ik herinner me dat ik wilde stilvallen, maar er was zoveel te doen; dat ik nergens wilde zijn, maar aanweziger moest zijn dan ooit.

 

Rouw kent verschillende fases, zeggen experten. Ontkenning, woede, onderhandeling, verdriet en aanvaarding.

Het zal allemaal wel, maar ik voelde alles tegelijk en door elkaar, en aanvaarding is er nooit van gekomen. Waarom zou je aanvaarden wat onaanvaardbaar is? Het is een misverstand dat je niet verzetten gelijk staat aan aanvaarden. Tijd rijmt immers niet, maar hapert en sputtert en wringt. Tijd loopt soms achterop, treuzelt verveeld of rent een eind voor ons uit, maar wachten doet hij nooit. Het is de onverdraaglijkste vaststelling van allemaal, dat de tijd gewoon z’n zin doet. Meestal slagen we erin hem te negeren. Alleen wanneer hij zich manifesteert in z’n meest elementaire vorm; wanneer een leven begint en waneer het onverbiddellijk eindigt, weet hij ons abrupt tot stilstand te brengen.

 

11 jaar later verzet ik me niet meer tegen jouw afwezigheid, ook al ligt ze elk jaar op de loer als een geduldige stroper. Weerloos laat ik mij besluipen, elke keer opnieuw.

Soms denk ik dat je het met opzet hebt gedaan, dat doodgaan op die ene dag die nooit ongemerkt voorbij kan gaan. Dat je die dag hebt gekozen zodat wij je niet zouden vergeten. 365 dagen waarop al het denkbare en ondenkbare kan gebeuren; zoveel dagen zonder betekenis of noemenswaardig gewicht. Maar in een vlaag van bandeloze ironie koos het universum de eerste zondag van april om jou te ontvoeren.

Ach, heerlijke, hatelijke, prachtige, ellendige Ronde van Vlaanderen. Ik hou van de ophef en de gonzende verwachting, van het oeverloze voorbeschouwen en speculeren, van hoe alles een hele week lang alleen maar daarom draait alsof niets anders ertoe doet. En evengoed haat ik het hartsgrondig. 

 

In mijn vergeelde herinnering liggen wij plat op onze buik met een pelotonnetje plastic wielrennertjes. Rennertjes die we een voor een verplaatsten volgens onze eigen dynamische en volstrekt willekeurige spelregels. Jij kreeg altijd Eddy Merckx, wat uiteraard oneerlijk was en tot hoog oplopende disputen zou leiden. De plastic Merckx kreeg van jou een truitje in gele plakkaatverf. De morsige stippen op mijn Van Impe deden meer aan een paddestoel denken dan aan een klimkampioen. Zo speelden wij de Ronde van Frankrijk na, landerig hangend op een hete zomerdag.

De plastic rennertjes gingen verloren. De koersmicrobe nooit. Jouw liefde voor de koers was loyaal en doorleefd. De mijne toonde zich al eens ontrouw, maar bleef overeind en keerde zelfs passioneler terug. Tientallen jaren na de eindeloze zomerdagen met de plastic wielrennertjes, wisselden we sms’jes uit op hoogdagen als de Ronde van Vlaanderen, berichten die jouw onvoorwaardelijke steun aan volksheld Boonen en mijn liefde voor de schijnbaar sympathieke Zwitser vriendelijk, gedogend, maar onverzettelijk tegenover elkaar plaatsten. 

 

Die dag werden er geen berichten uitgewisseld. “Wie wint de ronde?” vroeg je tussen twee reanimaties in, het dwingende belang van deze bijzaak indachtig. Philippe Gilbert had even voordien aangevallen op de Bosberg en leek op weg naar een vurig verhoopte triomf. Je hebt nooit geweten dat hij het niet haalde. Je hebt nooit geweten dat Nick Nuyens die dag Vlaanderens mooiste won. Nick Nuyens godbetert. Zo’n winnaar van niks zonder aureool. Terwijl Nuyens in Meerbeke over de meet zoefde was je al weg, en wist ik niet dat het ergste nog moest komen.

 

Een jaar later was de week voor de hoogdag een kruistocht geworden. Niemand van ons wilde naar die stomme Ronde kijken. Niemand durfde. Mij leek het dat we moesten kijken zodat ik in gedachten met jou kon kibbelen over wie nu de beste, de dapperste, de edelste Flandrien was. Ik vond dat de Ronde geen vervloekte dag hoorde te zijn, maar een monument voor jou.

Tom Boonen won, zoals het hoorde, alsof de dingen even weer normaal werden.

Zes lange jaren duurde het voor king Phil eindelijk die verrekte Ronde achter z’n naam schreef. Jaren van eerste keren zonder jou; van opgroeiende kinderen zonder vader; van jeukend tot brandend gemis; van niet vergeten, maar verzwijgen. Jaren waarin het gat niet kleiner werd maar minder opzichtig dreigend gaapte zodat we er niet in konden vallen. Jaren van Cancellara, Kristoff en Sagan. 

Die stralende lentezondag ging Phillippe Gilbert op verschroeiende wijze aan de haal om vervolgens 55 km en negen hellingen lang alleen naar de meet te vlassen, een Waal in een Belgische kampioenentrui door een zee van Vlaamse vlaggen. Ik kon alleen maar grijnzen en bedenken hoe prachtig jij dit had gevonden.

Een meter voor de streep stapte Phil af om z’n fiets in de lucht te steken, een gebaar waar wij door onze tranen heen meer symboliek in zochten dan Phil bedoelde, maar dat gaf niets. Soms moet je de dingen gewoon even laten kloppen zonder ze in vraag te stellen. Als de dingen geen betekenis vinden, dan vindt de betekenis ons zelf.

Stel je voor

Mathieu van der Poel - Het Nieuwsblad Mobile  

Stel je voor dat je Oliver heet. Of Yves. Of Jasper. Je bent 32, 31, hooguit 30 jaar en je kan heel hard fietsen. Zo hard dat je ervoor betaald wordt en dat er ergens in Vlaanderen een supportersclub voor jou is opgericht, waar elk jaar pensen of mosselen worden geserveerd om vlaggen en wimpels met jouw hoofd erop te betalen. 

Je kreeg je eerste koersfiets lang voor je je rijbewijs haalde. In je tienerdromen won je de Ronde van Frankrijk, of toch minstens die van Vlaanderen. Terwijl je klasgenoten uitkeken naar fuiven en feesten verlangde jij naar kasseien en asfalt met jouw naam erop gekalkt. Je begon te winnen. De mensen riepen je naam wanneer je voorbijreed en je kreeg een nieuw contract bij een betere ploeg met een grotere bus en coolere truitjes. Alles ging goed. Alles ging steeds beter.

En je werkte en je trainde en je luisterde naar de coach en de ploegleider en de PR-manager en de kinesist. Je werkte elke dag netjes je trainingsblok af, ook in de gietende regen of de vrieskou of bij 35 graden. Je miste de geboorte van je kind want ze hadden je nodig in de Tour en wie wil er nu niet naar de Tour? En je miste de verjaardag van je moeder en de begrafenis van je opa en de eerste stapjes van je zoon en elk feest van elke vriend die je ooit had maar amper nog ziet. Je brak je sleutelbeen (twee keer, of misschien waren het er drie) of je hand of je borstbeen of je neus of iets anders. Je verloor evenveel vel op het asfalt als lichaamsgewicht door het labeuren. Je werd tien of twaalf of zeventien keer opgelapt na een lelijke val. Soms verloor je de moed, maar je vond hem altijd terug.


Tot er iets, tot misschien wel alles veranderde. Niet langzaam en geniepig, maar met een paar luide knallen alsof iemand vuurwerk afstak op klaarlichte dag.

Eerst was het er maar eentje, en toen waren ze met twee en nog wat later met drie, en wie weet hoeveel van die mutanten er nog zitten aan te komen, maar je wilt het niet weten want soms is niet weten gewoon beter voor het gemoed. 


Wat reden ze hard; belachelijk hard in feite. En nooit leken ze moe te worden, alsof ze ergens een geheim reservoir aan kracht hadden zitten. Eerst dacht je nog dat het niet zou blijven duren. Hoogmoed en wat geluk, zei je tegen jezelf. Ze vallen vast ooit eens door de mand.

Maar dat deden ze niet. Ze werden nog beter, en sneller, en koppiger, en vuriger. En je snapte er niets van want hoe kan iemand in vredesnaam zo verschroeiend hard demarreren en daarna 50 kilometer alleen naar de meet stomen zonder te ademen of een helling opstormen aan de snelheid waarmee jij op het vlakke rijdt. Hoe kan iemand altijd en overal zo goed en onuitputtelijk zijn dat al de rest zich vertwijfeld afvraagt waarom ze daar zijn en hoe ze ooit nog op een podium belanden. 


En telkens je je naam op het wedstrijdblad krabbelt is er dat geniepige voorbehoud wanneer je die van één van hen ziet staan.

En soms, alsof de wielergoden gemeen grijnzend met je voeten spelen, staan ze daar alle drie, alsof eentje of twee niet lastig genoeg is.

En het is niet dat je het niet probeert. Het is niet dat je je best niet doet. Maar het is alsof je met twee platte tubes rijdt terwijl zij vliegen.

En wanneer de grote baas komt dondert hij niet, maar bliksemt hij, en dat is veel erger. En de mensen roepen alleen nog hun naam en zijn de jouwe vergeten.

En de camera’s zoeken je niet meer op, want je hebt toch weinig te zeggen en je gezicht staat tegenwoordig standaard op onweer. 

Alsof dat allemaal nog niet erg genoeg is geven ze klassiekers cadeau aan hun ploegmaats, cadeaus waar jij je voor in het zweet hebt getrapt en waar je een nier voor zou verkopen … de ultieme vernedering.

Het is wat het is, zegt je moeder. Je kunt alleen maar je best doen, zegt je vrouw. Je kinderen jengelen of je een truitje of een handtekening kan vragen aan Wout of Mathieu of Tadej.

Stel je voor.

zondag 19 maart 2023

Milaan-San Matteo

ImageIk ga het maar meteen zeggen: van alle vermeende en erkende monumenten is Milaan-San Remo misschien mijn minst favoriete. Zes uur fietsen voor hooguit een half uur suspens. Ik kan er werkelijk met m’n hoofd niet bij dat van alle koersen uitgerekend deze integraal wordt uitgezonden, alsof er al die tergend trage uren lang meer te beleven valt dan keuvelende renners die met de concullega’s kletsen, een  jasje uitdoen, tegen een boom plassen of pardoes op een geniepig fietsenrek knallen. Jaarlijks gaan mijn gedachten uit naar de commentatoren die deze wedstrijd vanaf km. 1 van vakkundig commentaar moeten voorzien, gewapend met een overdosis moed, een rijk gevulde fichebak, calorierijke taartjes en sloten koffie. 

De makkelijkste om te rijden, de moeilijkste om te winnen, zo wordt gezegd. Het werd inmiddels al zo vaak gezegd dat een mens zich afvraagt hoe er überhaupt ooit iemand in geslaagd is deze wedstrijd te winnen en hoe dan precies. De code valt niet te kraken, zo wordt beweerd, vooral door mensen die Milaan-San Remo nog nooit hebben gewonnen. De winnaars houden hun geheim voor zichzelf.

 

Het lange gevecht met de verveling biedt ruimschoots de tijd voor onnozele beschouwingen en allerlei redelijke en wilde speculaties: Hebben we Pogacar daarnet niet even zien grimassen? Voor wie rijdt Lotto-Destiny vandaag? Wie de jongste en we de oudste deelnemer? Peter Sagan doet z’n beenstukken uit. Zag je dat Wout met één groot voorblad rijdt? Hoe zou het nog zijn met de rug van Mathieu?

Je overweegt een dutje, maar je durft niet want je weet maar nooit, en valt uiteindelijk toch bijna in slaap ter hoogte van het vierde kasteel, een vervallen exemplaar met een kapot dak.

Je zet de wekker op Capo Berta, waar de bloeddruk en de hartslag foutloos stijgen. De rest van het scenario ken je min of meer uit je hoofd omdat het al jaren hetzelfde is.

Ergens rond kilometer 25 giert de Cipressakoorts door het peloton, dat zich wriemelend als een nest mieren een weg wringt door de smalle straten. Iedereen weet dat er nog niets van betekenis te gebeuren staat, maar toch doet iedereen gedwee alsof, als in een zorgvuldig gerepeteerde enscenering. 

 

Op 21 km van de finish zien we Florian Sénéchal snokken, sleuren en tenslotte sneuvelen en je vraagt je af voor wie hij streed en of hij het de moeite waard vond.

Op 12 km zoeken we vertwijfeld naar Wout, die zoek lijkt, ook al weten we al lang dat dat nooit het geval is.

Op 10 km bestormt wat rest van het peloton de Poggio alsof daar het eeuwige leven en een enorme klomp goud te rapen vallen.

Op 8 km zien we een herboren en getransfereerde Tim Wellens, die hier niet eens moest zijn en slechts door onvoorziene omstandigheden in de wedstrijd verzeilde, robuust versnellen.

Op 7 km rijden er nog 8 overlevers in beeld. Voor alle anderen zijn de eerste 290 km tevergeefs gebleken.

Op 6 km, veel later en voorzichtiger dan verwacht, valt Tadej Pogacar aan. 

En toen waren ze nog met vier: de meest opwindende ronderenner ooit, de twee beste klassieke renners in decennia en de grote vriendelijke aerodynamische reus. De elite van de elite, het neusje van de verse Schotse zalm met botersaus.

Op 5,5 km van de meet gaat de man die altijd doet wat je niet verwacht op een moment waarop je het achteraf gezien had kunnen verwachten. Geen zere rug of kwakkelconditie in zicht. Twee ogen zo blauw en klaar als een Alpenmeertje, tanden op elkaar. Dan weet je het wel. De rest kijkt naar elkaar en naar die flitsende blauwe vlek voor hen. Het is een gaatje van niks en wat zijn in vredesnaam zeven seconden, maar ze weten wie daar rijdt en dat het voorbij is.

 

Zo blijkt elk jaar opnieuw dat zes lethargische uren vol anticipatie wel degelijk opwegen tegen dat ene compleet geschifte half uur, waarin alles tegelijk gebeurt en van alle dingen de gekste en de vurigst gehoopte of gevreesde eerst. Milaan-San Remo is een mix van een zen-boeddhistische zitmeditatie, een escape room contest, Formule 1 en schaken. De geduldigste, de slimste en de snelste wint altijd.

zondag 12 maart 2023

Tadej in Neverland

Parijs-Nice | Een klasse apart, Tadej Pogacar wint ook laatste rit en  eindklassement - Wielrennen video - Eurosport

 Het is onmogelijk om niet van Tadej Pogacar te houden. Ik heb het echt waar geprobeerd. Met name op die ene dag in juli 2020, na de meest dramatische Tourontknoping sinds 1989, een dag van brutaal kapotgeschoten dromen en één mirakel. Het was niet dat ik het joch iets misgunde, maar alles op z’n tijd en liefst zonder gebroken harten en gekneusde zielen.

Adolescenten hebben nu eenmaal geen tijdsbesef. Of toch: het besef dat de tijd enkel uit nu bestaat, dat morgen niet meer is dan een vage schim in de verte waarvan je niet weet of ze het goed met je voor heeft. Het heden wordt gulzig en met grote happen verorberd, zoals tieners in volle groeispurt een pizza wegwerken. En daarna nog één. Om vervolgens luid in je gezicht te boeren.

 

Tadej is het jongetje dat achterwaarts de glijbaan op klimt in plaats van eraf te glijden; het klasgenootje dat een eenhoorn tekent voor de opdracht “teken je favoriete huisdier”. Tadej streelt katjes in plaats van ze dood te schieten. Hij staat als een doorsnee jongen met een kater langs het parcours van de Tour de France Femmes om zijn lief aan te moedigen. Hij zet de vuilnisbakken buiten. Hij neemt nooit iets kwalijk. Hij dolt met z’n tegenstanders voor en na hij ze vernietigt. Hij toont zich ootmoedig in het verlies (wat allicht makkelijker is als je meestal wint). Hij zeurt nooit. Hij ploetert niet, maar huppelt. Hij ziet niet af en ziet niet om.

Tadej is geen wielrenner maar een personage uit het beduimelde kinderboek dat je al zo vaak hebt gelezen dat je het uit je hoofd kent.

 

“Dit is een ééénoooorm gat hoor”, zie de commentator bewonderend, nadat Tadej alweer gezwind van zijn collega’s was weggereden, ook al hoefde dat al lang niet meer. Arme commentatoren, wanhopig op zoek naar nieuwe adjectieven en superlatieven omdat alle bestaande al lang door en voor Tadej zijn opgebruikt. “Hij is klaar voor het voorjaar” repliceerde de co-commentator. Het klonk allemaal wat slap en uitgewoond voor de raid die zich op het scherm voordeed.

Ver achter Tadej deed iedereen z’n best, maar zoals wel vaker het geval is was “best” niet goed genoeg. Buigend als een circusacrobaat gleed Tadej over de finish, frisser dan betamelijk was voor iemand die net een peloton kloeke atleten naar de filistijnen had gefietst. Je zou het arrogant kunnen vinden als je van slechte wil was, maar op één of andere manier dooft elke zweem van slechte wil meteen sissend uit wanneer Tadej wint. Zijn het de weerspannige plukjes haar die lukraak door de luchtgaten van z’n helm pieken? Is het de zichtbare lol die hij beleeft terwijl anderen lijden en strijden? 

 

Hoe hard je ook je best doet om een hekel aan hem te hebben, het is tot mislukken gedoemd. “Doe in godsnaam eens iets ergerlijks”, denk ik soms. Wieltjeszuigen, rekenen, een elleboogstoot uitdelen, schelden, nukken, met je fiets of ergens met je pet naar gooien, sneren of snauwen, eender wat om de betovering te doorbreken. Maar het gebeurt niet. 

Tadej is alles tegelijk behalve vervelend. Jong én matuur. Speels, maar niet dom. Aanvallend, maar niet agressief. Dartel, maar ook dapper. Een killer en een lieverd en soms dat allebei tegelijk; wat hoogst verwarrend is. En iemand moet me uitleggen hoe iemand, een beoefenaar van de lastigste sport ter wereld nota bene, altijd in z’n nopjes kan zijn, alsof elke dag, ook de grauwe, de kille, de klamme en de onzekere, het hartelijk omarmen waard is.

 

Ik heb het dan ook opgegeven, me weerloos overgegeven aan de charme van het zondagskind. 

Het is een harde wet, maar ooit moeten ook zondagskinderen volwassen worden, of ze dat nu willen of niet. Aan elk spel komt een eind en niemand blijft gespaard van ellende.

Tot het zover is kijk ik vol verwondering naar Tadej in Neverland, een avonturenserie die zich afspeelt tussen Parijs en Nice, straks op de Poggio en de oude Kwaremont, in de Karnemelkbeekstraat in Harelbeke en later, wanneer de zomer zich behaaglijk uitstrekt als een lome kat, in de Pyreneeën, de Alpen en de Vogezen. 

Ik weet zeker dat ik hem bij momenten zal vervloeken. Maar die hekel, daar reken ik niet meer op.

Spanningsveld

 No hard feelings' after fighting teammate Lotte Kopecky for Strade Bianche  victory, says Vollering | Cyclingnews

Koers is een wreed soort poëzie. Choreografie en oorlog tegelijk. Mijnenveld, slagveld, maar vooral spanningsveld.

Spanning tussen tegengestelde krachten hangt als dikke mist boven de wielrijderij, in al haar vormen en variaties.

Spanning tussen hoofd en lijf. Het hoofd dat ja knikt en het lijf dat nee zegt tot één van beide zich gewonnen geeft. 

Spanning tussen renner en publiek, dat vleugels geeft, maar soms zwalpend in de weg loopt of gevaarlijk voor je uit galoppeert.

Spanning tussen de renner en de ploeg. De renners maken de ploeg. De ploeg maakt soms de renner. Zonder elkaar zijn ze nietig. Maar soms, heel soms, vergeet de renner de ploeg. Omdat er maar één plaats is op de hoogste trede van het ereschavot. Omdat er maar één naam achter dat ene jaartal in de erelijst kan staan en die daar voor altijd staat. Omdat niemand weet wat morgen brengt, en je dus vandaag bij het nekvel moet grijpen als een kitten uit een sloot. Omdat je geboren, gebouwd, gemaakt bent om te winnen. Omdat je benen soepeler ronddraaien dan ooit tevoren en je niet weet of je ooit nog zo fluks zal rondfietsen als vandaag. Omdat je al zo vaak tweede, of vierde of zeventiende werd.

 

Ploeggenoten die elkaar negeren, saboteren of brutaal elimineren: het is van alle tijden. De Vlaeminck die weigerde zich uit de naad te werken voor De Muynck. Contador versus Armstrong en de ploegleiding. En natuurlijk de onvergetelijke vete tussen Hinault en Lemond die elkaar de Tour niet gunden. Al die rivalen in dezelfde trui leverden in ieder geval een smakelijk gesausde strijd op.

Vandaag zien we het nog zelden. In tijden van Wolfpacks en #samenwinnen worden renners geacht zichzelf zo nu en dan te vergeten en naadloos op te gaan in het fonkelende geheel, een edelsteen aan de kroon op het collectieve werk.

Renners komen hand in hand of met de armen broederlijk om elkaars schouder over de finish, weliswaar nadat er keurig en zonder marge voor discussie is afgesproken wiens wiel het voorste wordt. Iedereen glimlacht en straalt, iedereen is blij. “We” hebben gewonnen. Het absurde summum van dat soort gulle gunnerij was het potje blad-steen-schaar waarmee Pogacar en Majka afklopten wie vorig jaar de koninginnenrit van de ronde van Slovenië mocht winnen. Roger De Vlaeminck en Bernard Hinault zaten vast knarsetandend voor de buis. 

 

Misschien lag het aan de lucht in Toscane, uitzonderlijk kil en klam voor de tijd van het jaar. Misschien leidt veel winnen tot overmoed of raakt de zuurstoftoevoer naar je hersenen bekneld wanneer je te vaak met een bos bloemen zwaait. In ieder geval was de immer opzichtige ploeggeest van SD-Worx en Jumbo-Visma terug in de fles gekropen.

Ik had er heel wat voor over gehad om te zien en te horen wat er gezegd, gesakkerd en uitgebeeld werd in de respectievelijke ploegwagens. Maar misschien werd er niets gezegd. Misschien was dat net het probleem, dat niemand zei wat er moest gebeuren en renners dan maar in het wilde weg, door het dolle heen en tegen elkaar gingen fietsen. Gierende zenuwen, zintuigen op scherp, verstand op nul, blik op de vod.

 

Zo kwam het dat er niet gestraald, noch gelachen werd, maar dat er hoge en lelijke woorden vielen, en overbodige tranen bovendien. Waarom hij dit en zij dat en hoe haalde hij het in z’n hoofd en wat bezielde haar in vredesnaam? Er volgden halfslachtige excuses en rechtzettingen en de rivalen-voor-één-dag moesten lachend samen op de foto, want de sponsor en de pers en het imago.

Een hoop gedoe dat relatief makkelijk had kunnen worden vermeden, als er iemand in de paars-roze of geel-zwarte auto de tegenwoordigheid van geest had vertoond om te leiden en bij te sturen, om te zeggen: “Strijd er maar om” of “X of Y wint vandaag”. Dan hadden hun renners niet allebei gedacht dat ze mochten winnen en dat de andere hen deemoedig zou helpen. Dan hadden moegestreden renners kunnen blinken, in plaats van bedremmeld of overstuur voor zich uit te staren op dat verblindend mooie plein, de ogen vol existentiële twijfel. Had ik niet moeten zus of zo? Wat als ik daar en toen?

Maar “als” is gratis en voor niks en komt altijd te laat.