Ik ga het maar meteen zeggen: van alle vermeende en erkende monumenten is Milaan-San Remo misschien mijn minst favoriete. Zes uur fietsen voor hooguit een half uur suspens. Ik kan er werkelijk met m’n hoofd niet bij dat van alle koersen uitgerekend deze integraal wordt uitgezonden, alsof er al die tergend trage uren lang meer te beleven valt dan keuvelende renners die met de concullega’s kletsen, een jasje uitdoen, tegen een boom plassen of pardoes op een geniepig fietsenrek knallen. Jaarlijks gaan mijn gedachten uit naar de commentatoren die deze wedstrijd vanaf km. 1 van vakkundig commentaar moeten voorzien, gewapend met een overdosis moed, een rijk gevulde fichebak, calorierijke taartjes en sloten koffie.
De makkelijkste om te rijden, de moeilijkste om te winnen, zo wordt gezegd. Het werd inmiddels al zo vaak gezegd dat een mens zich afvraagt hoe er überhaupt ooit iemand in geslaagd is deze wedstrijd te winnen en hoe dan precies. De code valt niet te kraken, zo wordt beweerd, vooral door mensen die Milaan-San Remo nog nooit hebben gewonnen. De winnaars houden hun geheim voor zichzelf.
Het lange gevecht met de verveling biedt ruimschoots de tijd voor onnozele beschouwingen en allerlei redelijke en wilde speculaties: Hebben we Pogacar daarnet niet even zien grimassen? Voor wie rijdt Lotto-Destiny vandaag? Wie de jongste en we de oudste deelnemer? Peter Sagan doet z’n beenstukken uit. Zag je dat Wout met één groot voorblad rijdt? Hoe zou het nog zijn met de rug van Mathieu?
Je overweegt een dutje, maar je durft niet want je weet maar nooit, en valt uiteindelijk toch bijna in slaap ter hoogte van het vierde kasteel, een vervallen exemplaar met een kapot dak.
Je zet de wekker op Capo Berta, waar de bloeddruk en de hartslag foutloos stijgen. De rest van het scenario ken je min of meer uit je hoofd omdat het al jaren hetzelfde is.
Ergens rond kilometer 25 giert de Cipressakoorts door het peloton, dat zich wriemelend als een nest mieren een weg wringt door de smalle straten. Iedereen weet dat er nog niets van betekenis te gebeuren staat, maar toch doet iedereen gedwee alsof, als in een zorgvuldig gerepeteerde enscenering.
Op 21 km van de finish zien we Florian Sénéchal snokken, sleuren en tenslotte sneuvelen en je vraagt je af voor wie hij streed en of hij het de moeite waard vond.
Op 12 km zoeken we vertwijfeld naar Wout, die zoek lijkt, ook al weten we al lang dat dat nooit het geval is.
Op 10 km bestormt wat rest van het peloton de Poggio alsof daar het eeuwige leven en een enorme klomp goud te rapen vallen.
Op 8 km zien we een herboren en getransfereerde Tim Wellens, die hier niet eens moest zijn en slechts door onvoorziene omstandigheden in de wedstrijd verzeilde, robuust versnellen.
Op 7 km rijden er nog 8 overlevers in beeld. Voor alle anderen zijn de eerste 290 km tevergeefs gebleken.
Op 6 km, veel later en voorzichtiger dan verwacht, valt Tadej Pogacar aan.
En toen waren ze nog met vier: de meest opwindende ronderenner ooit, de twee beste klassieke renners in decennia en de grote vriendelijke aerodynamische reus. De elite van de elite, het neusje van de verse Schotse zalm met botersaus.
Op 5,5 km van de meet gaat de man die altijd doet wat je niet verwacht op een moment waarop je het achteraf gezien had kunnen verwachten. Geen zere rug of kwakkelconditie in zicht. Twee ogen zo blauw en klaar als een Alpenmeertje, tanden op elkaar. Dan weet je het wel. De rest kijkt naar elkaar en naar die flitsende blauwe vlek voor hen. Het is een gaatje van niks en wat zijn in vredesnaam zeven seconden, maar ze weten wie daar rijdt en dat het voorbij is.
Zo blijkt elk jaar opnieuw dat zes lethargische uren vol anticipatie wel degelijk opwegen tegen dat ene compleet geschifte half uur, waarin alles tegelijk gebeurt en van alle dingen de gekste en de vurigst gehoopte of gevreesde eerst. Milaan-San Remo is een mix van een zen-boeddhistische zitmeditatie, een escape room contest, Formule 1 en schaken. De geduldigste, de slimste en de snelste wint altijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten