biekesblog


dinsdag 28 maart 2023

Hinderlaag

Elk jaar laat ik mij overvallen als een argeloos hert aan het begin van het jachtseizoen. Het duurt een dag of twee voor ik het begrijp en plaatsen kan. Natuurlijk. Dat weer. Daarom ben ik vanochtend in tranen uitgebarsten om niks. Daarom wil ik niemand zien. Daarom is alles moeilijker dan gemiddeld. Daarom staat de lente on hold. Het feit dat ik het weet en herken maakt geen verschil.

Ik moet er eens komaf mee maken, denk ik. Zoals je doet met rondslingerende rommel of muizen in het berghok. Want waarom elk jaar opnieuw je hart laten breken als een goedkoop glas van de Ikea? Waarom een week per jaar niet functioneren alsof iemand de stekker heeft uitgetrokken? Waar slaat het op en wat dient het? 

Ik versta daar niets van, van zoveel ongevraagde timing, alsof het universum voor elk mens een kalender bij de hand heeft waar geen zomeruur of jolig gemoed tegen opgewassen is.

Dus loop ik elk jaar met open ogen in dezelfde hinderlaag.

 

Mensenlevens raken onvermijdelijk opgedeeld in voor en na’s. Voor het verlies, toen alles gewoon was; erna, toen niets nog hetzelfde was. Tussen de twee heeft iemand een kloof gekrast met het botste mes uit de keukenla.

Voor, toen wij samen opgroeiden, veroordeeld tot elkaar zoals alle broers en zussen ter wereld. Je hebt niet voor elkaar gekozen, maar zit met elkaar opgescheept, dus je maakt er het beste van. Na, toen jij er niet meer was, een verdwijnen dat nooit was afgesproken.

Voor, toen wij samen rond de tafel zaten, met daarop de copieuze maaltijden waar onze familie een punt van maakte. Na, toen elk samen eten vooral een ontbreken was.

Voor, toen wij elkaar het bloed van onder de nagels tergden van verveling. Na, toen van het jennen enkel de herinnering bleef spijten.

Voor, toen wij ver van elkaar struikelend volwassen werden en elkaar af en toe vergaten, maar ook altijd weer terugvonden. Na, toen het te laat was om de juiste dingen te zeggen.

 

Het leven is één lange training in afscheid, maar het ene afscheid is het andere niet. 

Rouwen laat zich niet dicteren, noch in een keurig schema wringen.

Bovendien had het lot ons niet verwittigd dat jij weg zou gaan. Onverwachter kan een mens amper verdwijnen. 

Ik herinner me weinig van die dagen, die ik doorbracht in een waas, alsof ik veel te weinig geslapen en veel te veel gedronken had. Alleen dat de ontreddering niet één, maar twee keer toesloeg. De eerste keer toen het nieuws insloeg; de tweede keer toen ik ’s anderendaags wakker werd en pas na een aantal geniepige seconden weer besefte wat er was gebeurd en dat de aarde desondanks en op aanstootgevende wijze was blijven draaien. De zon was onverstoorbaar opgekomen, de kinderen hadden honger en buiten waren de mensen druk in de weer.

Ik herinner me dat ik wilde stilvallen, maar er was zoveel te doen; dat ik nergens wilde zijn, maar aanweziger moest zijn dan ooit.

 

Rouw kent verschillende fases, zeggen experten. Ontkenning, woede, onderhandeling, verdriet en aanvaarding.

Het zal allemaal wel, maar ik voelde alles tegelijk en door elkaar, en aanvaarding is er nooit van gekomen. Waarom zou je aanvaarden wat onaanvaardbaar is? Het is een misverstand dat je niet verzetten gelijk staat aan aanvaarden. Tijd rijmt immers niet, maar hapert en sputtert en wringt. Tijd loopt soms achterop, treuzelt verveeld of rent een eind voor ons uit, maar wachten doet hij nooit. Het is de onverdraaglijkste vaststelling van allemaal, dat de tijd gewoon z’n zin doet. Meestal slagen we erin hem te negeren. Alleen wanneer hij zich manifesteert in z’n meest elementaire vorm; wanneer een leven begint en waneer het onverbiddellijk eindigt, weet hij ons abrupt tot stilstand te brengen.

 

11 jaar later verzet ik me niet meer tegen jouw afwezigheid, ook al ligt ze elk jaar op de loer als een geduldige stroper. Weerloos laat ik mij besluipen, elke keer opnieuw.

Soms denk ik dat je het met opzet hebt gedaan, dat doodgaan op die ene dag die nooit ongemerkt voorbij kan gaan. Dat je die dag hebt gekozen zodat wij je niet zouden vergeten. 365 dagen waarop al het denkbare en ondenkbare kan gebeuren; zoveel dagen zonder betekenis of noemenswaardig gewicht. Maar in een vlaag van bandeloze ironie koos het universum de eerste zondag van april om jou te ontvoeren.

Ach, heerlijke, hatelijke, prachtige, ellendige Ronde van Vlaanderen. Ik hou van de ophef en de gonzende verwachting, van het oeverloze voorbeschouwen en speculeren, van hoe alles een hele week lang alleen maar daarom draait alsof niets anders ertoe doet. En evengoed haat ik het hartsgrondig. 

 

In mijn vergeelde herinnering liggen wij plat op onze buik met een pelotonnetje plastic wielrennertjes. Rennertjes die we een voor een verplaatsten volgens onze eigen dynamische en volstrekt willekeurige spelregels. Jij kreeg altijd Eddy Merckx, wat uiteraard oneerlijk was en tot hoog oplopende disputen zou leiden. De plastic Merckx kreeg van jou een truitje in gele plakkaatverf. De morsige stippen op mijn Van Impe deden meer aan een paddestoel denken dan aan een klimkampioen. Zo speelden wij de Ronde van Frankrijk na, landerig hangend op een hete zomerdag.

De plastic rennertjes gingen verloren. De koersmicrobe nooit. Jouw liefde voor de koers was loyaal en doorleefd. De mijne toonde zich al eens ontrouw, maar bleef overeind en keerde zelfs passioneler terug. Tientallen jaren na de eindeloze zomerdagen met de plastic wielrennertjes, wisselden we sms’jes uit op hoogdagen als de Ronde van Vlaanderen, berichten die jouw onvoorwaardelijke steun aan volksheld Boonen en mijn liefde voor de schijnbaar sympathieke Zwitser vriendelijk, gedogend, maar onverzettelijk tegenover elkaar plaatsten. 

 

Die dag werden er geen berichten uitgewisseld. “Wie wint de ronde?” vroeg je tussen twee reanimaties in, het dwingende belang van deze bijzaak indachtig. Philippe Gilbert had even voordien aangevallen op de Bosberg en leek op weg naar een vurig verhoopte triomf. Je hebt nooit geweten dat hij het niet haalde. Je hebt nooit geweten dat Nick Nuyens die dag Vlaanderens mooiste won. Nick Nuyens godbetert. Zo’n winnaar van niks zonder aureool. Terwijl Nuyens in Meerbeke over de meet zoefde was je al weg, en wist ik niet dat het ergste nog moest komen.

 

Een jaar later was de week voor de hoogdag een kruistocht geworden. Niemand van ons wilde naar die stomme Ronde kijken. Niemand durfde. Mij leek het dat we moesten kijken zodat ik in gedachten met jou kon kibbelen over wie nu de beste, de dapperste, de edelste Flandrien was. Ik vond dat de Ronde geen vervloekte dag hoorde te zijn, maar een monument voor jou.

Tom Boonen won, zoals het hoorde, alsof de dingen even weer normaal werden.

Zes lange jaren duurde het voor king Phil eindelijk die verrekte Ronde achter z’n naam schreef. Jaren van eerste keren zonder jou; van opgroeiende kinderen zonder vader; van jeukend tot brandend gemis; van niet vergeten, maar verzwijgen. Jaren waarin het gat niet kleiner werd maar minder opzichtig dreigend gaapte zodat we er niet in konden vallen. Jaren van Cancellara, Kristoff en Sagan. 

Die stralende lentezondag ging Phillippe Gilbert op verschroeiende wijze aan de haal om vervolgens 55 km en negen hellingen lang alleen naar de meet te vlassen, een Waal in een Belgische kampioenentrui door een zee van Vlaamse vlaggen. Ik kon alleen maar grijnzen en bedenken hoe prachtig jij dit had gevonden.

Een meter voor de streep stapte Phil af om z’n fiets in de lucht te steken, een gebaar waar wij door onze tranen heen meer symboliek in zochten dan Phil bedoelde, maar dat gaf niets. Soms moet je de dingen gewoon even laten kloppen zonder ze in vraag te stellen. Als de dingen geen betekenis vinden, dan vindt de betekenis ons zelf.

Stel je voor

Mathieu van der Poel - Het Nieuwsblad Mobile  

Stel je voor dat je Oliver heet. Of Yves. Of Jasper. Je bent 32, 31, hooguit 30 jaar en je kan heel hard fietsen. Zo hard dat je ervoor betaald wordt en dat er ergens in Vlaanderen een supportersclub voor jou is opgericht, waar elk jaar pensen of mosselen worden geserveerd om vlaggen en wimpels met jouw hoofd erop te betalen. 

Je kreeg je eerste koersfiets lang voor je je rijbewijs haalde. In je tienerdromen won je de Ronde van Frankrijk, of toch minstens die van Vlaanderen. Terwijl je klasgenoten uitkeken naar fuiven en feesten verlangde jij naar kasseien en asfalt met jouw naam erop gekalkt. Je begon te winnen. De mensen riepen je naam wanneer je voorbijreed en je kreeg een nieuw contract bij een betere ploeg met een grotere bus en coolere truitjes. Alles ging goed. Alles ging steeds beter.

En je werkte en je trainde en je luisterde naar de coach en de ploegleider en de PR-manager en de kinesist. Je werkte elke dag netjes je trainingsblok af, ook in de gietende regen of de vrieskou of bij 35 graden. Je miste de geboorte van je kind want ze hadden je nodig in de Tour en wie wil er nu niet naar de Tour? En je miste de verjaardag van je moeder en de begrafenis van je opa en de eerste stapjes van je zoon en elk feest van elke vriend die je ooit had maar amper nog ziet. Je brak je sleutelbeen (twee keer, of misschien waren het er drie) of je hand of je borstbeen of je neus of iets anders. Je verloor evenveel vel op het asfalt als lichaamsgewicht door het labeuren. Je werd tien of twaalf of zeventien keer opgelapt na een lelijke val. Soms verloor je de moed, maar je vond hem altijd terug.


Tot er iets, tot misschien wel alles veranderde. Niet langzaam en geniepig, maar met een paar luide knallen alsof iemand vuurwerk afstak op klaarlichte dag.

Eerst was het er maar eentje, en toen waren ze met twee en nog wat later met drie, en wie weet hoeveel van die mutanten er nog zitten aan te komen, maar je wilt het niet weten want soms is niet weten gewoon beter voor het gemoed. 


Wat reden ze hard; belachelijk hard in feite. En nooit leken ze moe te worden, alsof ze ergens een geheim reservoir aan kracht hadden zitten. Eerst dacht je nog dat het niet zou blijven duren. Hoogmoed en wat geluk, zei je tegen jezelf. Ze vallen vast ooit eens door de mand.

Maar dat deden ze niet. Ze werden nog beter, en sneller, en koppiger, en vuriger. En je snapte er niets van want hoe kan iemand in vredesnaam zo verschroeiend hard demarreren en daarna 50 kilometer alleen naar de meet stomen zonder te ademen of een helling opstormen aan de snelheid waarmee jij op het vlakke rijdt. Hoe kan iemand altijd en overal zo goed en onuitputtelijk zijn dat al de rest zich vertwijfeld afvraagt waarom ze daar zijn en hoe ze ooit nog op een podium belanden. 


En telkens je je naam op het wedstrijdblad krabbelt is er dat geniepige voorbehoud wanneer je die van één van hen ziet staan.

En soms, alsof de wielergoden gemeen grijnzend met je voeten spelen, staan ze daar alle drie, alsof eentje of twee niet lastig genoeg is.

En het is niet dat je het niet probeert. Het is niet dat je je best niet doet. Maar het is alsof je met twee platte tubes rijdt terwijl zij vliegen.

En wanneer de grote baas komt dondert hij niet, maar bliksemt hij, en dat is veel erger. En de mensen roepen alleen nog hun naam en zijn de jouwe vergeten.

En de camera’s zoeken je niet meer op, want je hebt toch weinig te zeggen en je gezicht staat tegenwoordig standaard op onweer. 

Alsof dat allemaal nog niet erg genoeg is geven ze klassiekers cadeau aan hun ploegmaats, cadeaus waar jij je voor in het zweet hebt getrapt en waar je een nier voor zou verkopen … de ultieme vernedering.

Het is wat het is, zegt je moeder. Je kunt alleen maar je best doen, zegt je vrouw. Je kinderen jengelen of je een truitje of een handtekening kan vragen aan Wout of Mathieu of Tadej.

Stel je voor.

zondag 19 maart 2023

Milaan-San Matteo

ImageIk ga het maar meteen zeggen: van alle vermeende en erkende monumenten is Milaan-San Remo misschien mijn minst favoriete. Zes uur fietsen voor hooguit een half uur suspens. Ik kan er werkelijk met m’n hoofd niet bij dat van alle koersen uitgerekend deze integraal wordt uitgezonden, alsof er al die tergend trage uren lang meer te beleven valt dan keuvelende renners die met de concullega’s kletsen, een  jasje uitdoen, tegen een boom plassen of pardoes op een geniepig fietsenrek knallen. Jaarlijks gaan mijn gedachten uit naar de commentatoren die deze wedstrijd vanaf km. 1 van vakkundig commentaar moeten voorzien, gewapend met een overdosis moed, een rijk gevulde fichebak, calorierijke taartjes en sloten koffie. 

De makkelijkste om te rijden, de moeilijkste om te winnen, zo wordt gezegd. Het werd inmiddels al zo vaak gezegd dat een mens zich afvraagt hoe er überhaupt ooit iemand in geslaagd is deze wedstrijd te winnen en hoe dan precies. De code valt niet te kraken, zo wordt beweerd, vooral door mensen die Milaan-San Remo nog nooit hebben gewonnen. De winnaars houden hun geheim voor zichzelf.

 

Het lange gevecht met de verveling biedt ruimschoots de tijd voor onnozele beschouwingen en allerlei redelijke en wilde speculaties: Hebben we Pogacar daarnet niet even zien grimassen? Voor wie rijdt Lotto-Destiny vandaag? Wie de jongste en we de oudste deelnemer? Peter Sagan doet z’n beenstukken uit. Zag je dat Wout met één groot voorblad rijdt? Hoe zou het nog zijn met de rug van Mathieu?

Je overweegt een dutje, maar je durft niet want je weet maar nooit, en valt uiteindelijk toch bijna in slaap ter hoogte van het vierde kasteel, een vervallen exemplaar met een kapot dak.

Je zet de wekker op Capo Berta, waar de bloeddruk en de hartslag foutloos stijgen. De rest van het scenario ken je min of meer uit je hoofd omdat het al jaren hetzelfde is.

Ergens rond kilometer 25 giert de Cipressakoorts door het peloton, dat zich wriemelend als een nest mieren een weg wringt door de smalle straten. Iedereen weet dat er nog niets van betekenis te gebeuren staat, maar toch doet iedereen gedwee alsof, als in een zorgvuldig gerepeteerde enscenering. 

 

Op 21 km van de finish zien we Florian Sénéchal snokken, sleuren en tenslotte sneuvelen en je vraagt je af voor wie hij streed en of hij het de moeite waard vond.

Op 12 km zoeken we vertwijfeld naar Wout, die zoek lijkt, ook al weten we al lang dat dat nooit het geval is.

Op 10 km bestormt wat rest van het peloton de Poggio alsof daar het eeuwige leven en een enorme klomp goud te rapen vallen.

Op 8 km zien we een herboren en getransfereerde Tim Wellens, die hier niet eens moest zijn en slechts door onvoorziene omstandigheden in de wedstrijd verzeilde, robuust versnellen.

Op 7 km rijden er nog 8 overlevers in beeld. Voor alle anderen zijn de eerste 290 km tevergeefs gebleken.

Op 6 km, veel later en voorzichtiger dan verwacht, valt Tadej Pogacar aan. 

En toen waren ze nog met vier: de meest opwindende ronderenner ooit, de twee beste klassieke renners in decennia en de grote vriendelijke aerodynamische reus. De elite van de elite, het neusje van de verse Schotse zalm met botersaus.

Op 5,5 km van de meet gaat de man die altijd doet wat je niet verwacht op een moment waarop je het achteraf gezien had kunnen verwachten. Geen zere rug of kwakkelconditie in zicht. Twee ogen zo blauw en klaar als een Alpenmeertje, tanden op elkaar. Dan weet je het wel. De rest kijkt naar elkaar en naar die flitsende blauwe vlek voor hen. Het is een gaatje van niks en wat zijn in vredesnaam zeven seconden, maar ze weten wie daar rijdt en dat het voorbij is.

 

Zo blijkt elk jaar opnieuw dat zes lethargische uren vol anticipatie wel degelijk opwegen tegen dat ene compleet geschifte half uur, waarin alles tegelijk gebeurt en van alle dingen de gekste en de vurigst gehoopte of gevreesde eerst. Milaan-San Remo is een mix van een zen-boeddhistische zitmeditatie, een escape room contest, Formule 1 en schaken. De geduldigste, de slimste en de snelste wint altijd.

zondag 12 maart 2023

Tadej in Neverland

Parijs-Nice | Een klasse apart, Tadej Pogacar wint ook laatste rit en  eindklassement - Wielrennen video - Eurosport

 Het is onmogelijk om niet van Tadej Pogacar te houden. Ik heb het echt waar geprobeerd. Met name op die ene dag in juli 2020, na de meest dramatische Tourontknoping sinds 1989, een dag van brutaal kapotgeschoten dromen en één mirakel. Het was niet dat ik het joch iets misgunde, maar alles op z’n tijd en liefst zonder gebroken harten en gekneusde zielen.

Adolescenten hebben nu eenmaal geen tijdsbesef. Of toch: het besef dat de tijd enkel uit nu bestaat, dat morgen niet meer is dan een vage schim in de verte waarvan je niet weet of ze het goed met je voor heeft. Het heden wordt gulzig en met grote happen verorberd, zoals tieners in volle groeispurt een pizza wegwerken. En daarna nog één. Om vervolgens luid in je gezicht te boeren.

 

Tadej is het jongetje dat achterwaarts de glijbaan op klimt in plaats van eraf te glijden; het klasgenootje dat een eenhoorn tekent voor de opdracht “teken je favoriete huisdier”. Tadej streelt katjes in plaats van ze dood te schieten. Hij staat als een doorsnee jongen met een kater langs het parcours van de Tour de France Femmes om zijn lief aan te moedigen. Hij zet de vuilnisbakken buiten. Hij neemt nooit iets kwalijk. Hij dolt met z’n tegenstanders voor en na hij ze vernietigt. Hij toont zich ootmoedig in het verlies (wat allicht makkelijker is als je meestal wint). Hij zeurt nooit. Hij ploetert niet, maar huppelt. Hij ziet niet af en ziet niet om.

Tadej is geen wielrenner maar een personage uit het beduimelde kinderboek dat je al zo vaak hebt gelezen dat je het uit je hoofd kent.

 

“Dit is een ééénoooorm gat hoor”, zie de commentator bewonderend, nadat Tadej alweer gezwind van zijn collega’s was weggereden, ook al hoefde dat al lang niet meer. Arme commentatoren, wanhopig op zoek naar nieuwe adjectieven en superlatieven omdat alle bestaande al lang door en voor Tadej zijn opgebruikt. “Hij is klaar voor het voorjaar” repliceerde de co-commentator. Het klonk allemaal wat slap en uitgewoond voor de raid die zich op het scherm voordeed.

Ver achter Tadej deed iedereen z’n best, maar zoals wel vaker het geval is was “best” niet goed genoeg. Buigend als een circusacrobaat gleed Tadej over de finish, frisser dan betamelijk was voor iemand die net een peloton kloeke atleten naar de filistijnen had gefietst. Je zou het arrogant kunnen vinden als je van slechte wil was, maar op één of andere manier dooft elke zweem van slechte wil meteen sissend uit wanneer Tadej wint. Zijn het de weerspannige plukjes haar die lukraak door de luchtgaten van z’n helm pieken? Is het de zichtbare lol die hij beleeft terwijl anderen lijden en strijden? 

 

Hoe hard je ook je best doet om een hekel aan hem te hebben, het is tot mislukken gedoemd. “Doe in godsnaam eens iets ergerlijks”, denk ik soms. Wieltjeszuigen, rekenen, een elleboogstoot uitdelen, schelden, nukken, met je fiets of ergens met je pet naar gooien, sneren of snauwen, eender wat om de betovering te doorbreken. Maar het gebeurt niet. 

Tadej is alles tegelijk behalve vervelend. Jong én matuur. Speels, maar niet dom. Aanvallend, maar niet agressief. Dartel, maar ook dapper. Een killer en een lieverd en soms dat allebei tegelijk; wat hoogst verwarrend is. En iemand moet me uitleggen hoe iemand, een beoefenaar van de lastigste sport ter wereld nota bene, altijd in z’n nopjes kan zijn, alsof elke dag, ook de grauwe, de kille, de klamme en de onzekere, het hartelijk omarmen waard is.

 

Ik heb het dan ook opgegeven, me weerloos overgegeven aan de charme van het zondagskind. 

Het is een harde wet, maar ooit moeten ook zondagskinderen volwassen worden, of ze dat nu willen of niet. Aan elk spel komt een eind en niemand blijft gespaard van ellende.

Tot het zover is kijk ik vol verwondering naar Tadej in Neverland, een avonturenserie die zich afspeelt tussen Parijs en Nice, straks op de Poggio en de oude Kwaremont, in de Karnemelkbeekstraat in Harelbeke en later, wanneer de zomer zich behaaglijk uitstrekt als een lome kat, in de Pyreneeën, de Alpen en de Vogezen. 

Ik weet zeker dat ik hem bij momenten zal vervloeken. Maar die hekel, daar reken ik niet meer op.

Spanningsveld

 No hard feelings' after fighting teammate Lotte Kopecky for Strade Bianche  victory, says Vollering | Cyclingnews

Koers is een wreed soort poëzie. Choreografie en oorlog tegelijk. Mijnenveld, slagveld, maar vooral spanningsveld.

Spanning tussen tegengestelde krachten hangt als dikke mist boven de wielrijderij, in al haar vormen en variaties.

Spanning tussen hoofd en lijf. Het hoofd dat ja knikt en het lijf dat nee zegt tot één van beide zich gewonnen geeft. 

Spanning tussen renner en publiek, dat vleugels geeft, maar soms zwalpend in de weg loopt of gevaarlijk voor je uit galoppeert.

Spanning tussen de renner en de ploeg. De renners maken de ploeg. De ploeg maakt soms de renner. Zonder elkaar zijn ze nietig. Maar soms, heel soms, vergeet de renner de ploeg. Omdat er maar één plaats is op de hoogste trede van het ereschavot. Omdat er maar één naam achter dat ene jaartal in de erelijst kan staan en die daar voor altijd staat. Omdat niemand weet wat morgen brengt, en je dus vandaag bij het nekvel moet grijpen als een kitten uit een sloot. Omdat je geboren, gebouwd, gemaakt bent om te winnen. Omdat je benen soepeler ronddraaien dan ooit tevoren en je niet weet of je ooit nog zo fluks zal rondfietsen als vandaag. Omdat je al zo vaak tweede, of vierde of zeventiende werd.

 

Ploeggenoten die elkaar negeren, saboteren of brutaal elimineren: het is van alle tijden. De Vlaeminck die weigerde zich uit de naad te werken voor De Muynck. Contador versus Armstrong en de ploegleiding. En natuurlijk de onvergetelijke vete tussen Hinault en Lemond die elkaar de Tour niet gunden. Al die rivalen in dezelfde trui leverden in ieder geval een smakelijk gesausde strijd op.

Vandaag zien we het nog zelden. In tijden van Wolfpacks en #samenwinnen worden renners geacht zichzelf zo nu en dan te vergeten en naadloos op te gaan in het fonkelende geheel, een edelsteen aan de kroon op het collectieve werk.

Renners komen hand in hand of met de armen broederlijk om elkaars schouder over de finish, weliswaar nadat er keurig en zonder marge voor discussie is afgesproken wiens wiel het voorste wordt. Iedereen glimlacht en straalt, iedereen is blij. “We” hebben gewonnen. Het absurde summum van dat soort gulle gunnerij was het potje blad-steen-schaar waarmee Pogacar en Majka afklopten wie vorig jaar de koninginnenrit van de ronde van Slovenië mocht winnen. Roger De Vlaeminck en Bernard Hinault zaten vast knarsetandend voor de buis. 

 

Misschien lag het aan de lucht in Toscane, uitzonderlijk kil en klam voor de tijd van het jaar. Misschien leidt veel winnen tot overmoed of raakt de zuurstoftoevoer naar je hersenen bekneld wanneer je te vaak met een bos bloemen zwaait. In ieder geval was de immer opzichtige ploeggeest van SD-Worx en Jumbo-Visma terug in de fles gekropen.

Ik had er heel wat voor over gehad om te zien en te horen wat er gezegd, gesakkerd en uitgebeeld werd in de respectievelijke ploegwagens. Maar misschien werd er niets gezegd. Misschien was dat net het probleem, dat niemand zei wat er moest gebeuren en renners dan maar in het wilde weg, door het dolle heen en tegen elkaar gingen fietsen. Gierende zenuwen, zintuigen op scherp, verstand op nul, blik op de vod.

 

Zo kwam het dat er niet gestraald, noch gelachen werd, maar dat er hoge en lelijke woorden vielen, en overbodige tranen bovendien. Waarom hij dit en zij dat en hoe haalde hij het in z’n hoofd en wat bezielde haar in vredesnaam? Er volgden halfslachtige excuses en rechtzettingen en de rivalen-voor-één-dag moesten lachend samen op de foto, want de sponsor en de pers en het imago.

Een hoop gedoe dat relatief makkelijk had kunnen worden vermeden, als er iemand in de paars-roze of geel-zwarte auto de tegenwoordigheid van geest had vertoond om te leiden en bij te sturen, om te zeggen: “Strijd er maar om” of “X of Y wint vandaag”. Dan hadden hun renners niet allebei gedacht dat ze mochten winnen en dat de andere hen deemoedig zou helpen. Dan hadden moegestreden renners kunnen blinken, in plaats van bedremmeld of overstuur voor zich uit te staren op dat verblindend mooie plein, de ogen vol existentiële twijfel. Had ik niet moeten zus of zo? Wat als ik daar en toen?

Maar “als” is gratis en voor niks en komt altijd te laat.

maandag 27 februari 2023

In Vlaamse velden

 Tiesj Benoot wint Kuurne-Brussel-Kuurne | De Standaard Mobile

Officieel begint de lente wanneer de zon haar stralen loodrecht op de evenaar laat vallen en de dag en de nacht evenlang duren.

Voor de wielerfan begint de lente sinds jaar en dag op de laatste zaterdag van februari,  wanneer de gezapige stem van José De Cauwer onze huiskamers vult. Of het nu sneeuwt of stenen uit de lucht hagelt, wij verklaren de winter officieus dood, want iemand moet de eerste zijn en doorgaans is het de ongeduldigste.

Grijnzend omarmen wij de vrolijke chaos in en rondom ’t Kuipke, waar renners jaarlijks verdwalen tussen het meanderende volk en zich vertwijfeld een weg banen naar de start, hun wankele lot in handen van dappere stewards die luid “Pas op! Renners!” roepen, in de hoop dat de mensen opzij gaan in plaats van per abuis een coureur omver te lopen. 

 

Het openingsweekend gaf ons alles wat een openingsweekend vermag. Zon en schrale noorderwind, een bloedstollend dominante ploeg, een jeugdig debuut als een donderslag, een uit massief marmer gebeeldhouwde Van Baarle, een machtige solo van de koningin van de vaderlandse koers en een surprisewinnaar waar niemand een cent op had ingezet.

 

Tussen al die langverwachte onverwachtheid reed Mathis Le Berre, een tweeëntwintigjarige Bretoen wiens obscure naam in geen enkel Sporza wielermanagerploeg prijkt en die z’n allereerste WorldTour klassieker reed. Van Bretoenen wordt beweerd dat ze koppig zijn, een cliché dat Le Berre plastisch illustreerde door 185 kilometer lang in de aanval te rijden. Het soort exploot waarvan je denkt dat het elk moment en uitsluitend kan eindigen met een sisser, zoals het lot van de vroege vluchter hoort af te lopen.

Maar ook op de Elverenberg, in het Vossenhol, zat Le Berre nog doodgemoedereerd in het wiel van de winnaar, als een vergeten stukje afplaktape dat hardnekkig aan je kleren blijft plakken. Pas op 17 kilometer van de meet reed Le Berre met z’n stenen kop tegen de ongenadige muur van Geraardsbergen, hard tegen harder. Le Berre strandde op de 23ste plaats in de uitslag. Maar ik vergeet zijn naam nooit meer.

 

Naar één coureur keek ik meer uit dan naar alle andere. Een ferm geblokt broekventje uit de provincie Luxemburg met een liefde voor de boerenstiel. De boerenzonen worden steeds schaarser in het peloton, maar nu en dan duikt er eentje op waar je spontaan van gaat huppelen als een kalf in een lenteweide. Drie weken geleden zag ik Arnaud De Lie bezig in de Ster van Bessèges, waar hij twee etappes won en een paar dagen het klassement leidde. Gezien de steile hellingen in het parcours hadden wij hooguit op een sprintzege durven hopen, maar Arnaud reed fluks omhoog op een veel te groot blad, werd gelost, reed vervolgens eigenhandig een gapend gat dicht en had nog genoeg adem over om Mads Pedersen uit het wiel te sprinten. Ik heb het twee keer teruggespoeld om er zeker  van te zijn dat het echt was gebeurd.

Een gelijkaardig mirakel voltrok zich zaterdag in Geraardsbergen, op de muur die Mathis Le Berre nekte: in een belachelijk grote versnelling, alsof hij op een omafiets zat, stampte en ploeterde De Lie zich een weg omhoog. Dat hij kort voordien een pijnlijke smak tegen het asfalt had gemaakt en er een vette straal bloed van z’n knie loodrecht z’n schoen in droop leek niet te deren. 

Stijl en souplesse zijn overroepen als je prille krachten uit de naden van je lijf barsten.

 

Maar zelfs bovennatuurlijk veel talent bleek niet opgewassen tegen de mokerhamerbrigade die het weekend felgeel kleurde tot het pijn deed aan de ogen. Ik weet niet wat de renners van Jumbo-Visma daar doen, tijdens die hoogtestages bovenop El Teide, maar manillen of kleurenwiezen is het vast en zeker niet. In mijn fantasie woont er op die berg een honderjarige druïde die bij volle maan in een pruttelende koperen ketel vol zeldzame ingrediënten roert en daar vervolgens bidons mee vult.

 

Zo kwam het dat de sprintkoers van Kuurne naar Kuurne geen sprintkoers werd, maar na een ontsnapping van ruim 80 kilometer uitmondde in een rondje loeren, pokeren en wegkletsen tussen 5 niet-sprinters, waaronder een pezige klimmer met een kapotte nek, die sprint als een strijkijzer en daarom zelden wint. En zo kwam het dat het strijkijzer een “sprintkoers” won en dat wij tot onze eigen heerlijke verbazing luid “Tiesj” riepen aan het einde van een bewogen openingsweekend. De koers, ge kunt daar niet aan uit.

zaterdag 24 december 2022

Dag Remco

Wat een demonstratie! Remco Evenepoel kroont zich in Australië tot  wereldkampioen na ongelooflijke solo van ruim 25 kilometer | Sport Voor  Homepage - Wk Wielrennen

 “Wat goed is komt snel,” sprak wielerfilosoof J. De Cauwer. Ik weet niet of dat waar is. Sommige kazen moeten traag rijpen, andere eet men bij voorkeur jong en fris. Maar de mensen hebben geen geduld, koersfans nog het minst van al. Van zodra wij een glimp hebben opgevangen van wat eventueel, wie weet, een goudklompje zou kunnen zijn, dan verliezen wij het noorden en onze redelijkheid, als peuters die een ijskraam hebben gespot. Ik denk niet dat jij zelf uitblinkt in geduld, maar sporters hebben geen andere keuze dan de streken, pieken en dalen van hun eigen lichaam te volgen en hun dadendrang te verbijten wanneer hun gestel het laat afweten.

 

Na de Giro van 2021 had het volk voorbarig beslist dat jij de hoop der natie niet zou inlossen; een 21-jarige afgeschreven voor hij goed en wel begonnen was, alsof iemand had besloten dat het nooit meer zomer zou worden omdat er nog wat sneeuw lag in de lente. Jij kon niet wachten om te bewijzen dat wij dwaalden.

 

Op een zondag in april, ergens vlak voor de top van La Redoute, zagen wij het: de kloof van betekenis, de eenmanspoging die in geen jaren meer gelukt was. “Hoofdzakelijk bergaf vanaf hier”, kraaide Renaat, maar daar was niks van aan, want vanaf die dag ging jij bergop, altijd maar hoger, van de Baskische Urraki-berg tot de Alto de Piornal in Extremadura, een col die niet toevallig na de Alto de Desesperà (de col van de wanhoop) komt. Hoop is de droom van iemand die wakker is, zei Aristoteles. Wij werden wakker in een Spaans boerengat van 1500 inwoners, voornamelijk en lokaal bekend om de de Jarramplas, een duivels figuur met hoorns en paardenmanen, die jaarlijks door de dorpelingen wordt bekogeld met knolrapen en verwensingen, een bevoorrechte taak waarvoor er een wachtlijst bestaat die intussen tot 2050 gevuld is.

Jij werd bekogeld met superlatieven en een rode trui. 

Een halve eeuw, een eeuwigheid was het geleden dat wij een Belg op het podium van een grote ronde hadden zien staan. Het was alsof we daar zelf stonden te blinken.

 

Niet dat er tijd was om te vieren. Ergens aan de overkant van de wereld, in een ander halfrond, lag een regenboog voor het rapen. Het oogsten moest gebeuren op Mount Pleasant, een al bij al ongooglijke heuvel zonder allure; vervelend, maar slechts met veel verbeelding episch te noemen.

“Hij is vroeg bezig”, zei José op 60 km van de meet. Ik vond het ook vroeg, maar dan vooral voor mezelf gezien het tijdsverschil en het bedauwde lokale uur van de dag waarop de historische gebeurtenissen zich voltrokken. Vroeg is een uiterst relatief begrip. Wat vroeg is voor de ene, daar zit een ander al een eeuwigheid popelend op te wachten. Soms is vroeg gewoon op tijd.

 

25 km van het einde bolde je weg. Gretigheid laat zich niet beknotten. Iedereen ging sneller ademen behalve jij. 

Het exploot was strikt genomen belachelijk indrukwekkend, maar leek een fluitje van een cent. Theoretisch gezien was het dat ook. Om sneller te zijn dan de rest moet je gewoon harder trappen. Niks aan. De omvang van een inspanning valt zelden af te lezen aan het gezicht van de aanvaller, maar vaak genoeg aan de gepijnigde tronies van de tegenstanders. “Een saaie vertoning”, vonden Nederlandse koerskijkers, die de appreciatie voor jouw succesrecept (doorstomen tot er niemand meer kan volgen) niet per se deelden. Ik was aan de vierde koffie toe toen jij je hand voor je mond sloeg in het zicht van de meet, alsof je er niets van begreep. Terecht. Zelf begrepen wij het ook niet. Op je 22ste een monument, een grote ronde en de wereldtitel winnen. Wie doet dat nu? Hoe kom je daarbij? Hoe kan dat zelfs?

 

“Een beter seizoen zal ik nooit meer hebben”, zei je. Een voorspelling als een nieuwjaarsvoornemen waarvan iedereen weet dat het zal mislukken.

Volgend jaar wacht er een Giro die je past als een maatpak. Ik kijk nu al uit naar die 18,4 tijdritkilometers op zaterdag 6 mei, van Fossacesia naar Ortona. Roze staat je vast nog beeldiger dan rood.

Beste Wout

Wout van Aert nog steviger in groene trui in Tour de France na fraaie zege  op slotklim in Lausanne | Tour de France | AD.nl

Aan het einde van een jaar blikken de mensen graag terug. In mijn verbeelding kijk jij zelf liefst vooruit, met de gretigheid van een kind dat daags na z’n verjaardag al aan de volgende denkt, die nog groter en feestelijker wordt dan alle voorgaande, met betere cadeaus en een taart waar de slagroom in gulle kwabben van druipt. Altijd een kaarsje meer, zodat je elk jaar wat harder moet blazen.

Chronologie is belangrijk in de koers en in een mensenleven. De jongste feiten dringen altijd voor aan de kassa van ons geheugen. 

Wie denkt er nog aan de zomer wanneer het buiten vriest en de lucht in de stad weeïg naar glühwein stinkt? Wie weet er nog hoe jij de Bosberg bestormde in februari terwijl we de dagen op de kalender afvinken naar de volgende Omloop?

 

Afijn, ik weet het wel nog. Hoe wij ergens ter hoogte van de Haaghoek op het zonovergoten terras van Den Drijhaard met koude voeten en wijd opengevallen mond naar het scherm staarden nadat we je voorbij hadden zien denderen. Hoe jij ineens vertrok waar nooit iemand vertrekt omdat je daar niet hoort te vertrekken. Hoe wij meteen wisten dat niemand je zou inhalen. Dat zagen we aan je neusgaten, waar wolkjes stoom uit ontsnapten. Aan je ogen, onder twee dreigende wenkbrauwen, die op onweer stonden. “Oeioeioeioeioei”, zei José. “Wout gaat alles op een hoopje rijden dit jaar”, whatsappte een koersvriend. Zo zijn wij immers. Wij denken dat verlangen werkelijkheid wordt wanneer we het maar luid en stellig genoeg uitspreken.

Een maand later gebeurde het opnieuw op de Taaienberg. “Kijk wat er gebeurt!”, kirde José, terwijl jij en je ploegmaats een eerste lichting concurrenten afschudden. 

Die Ronde van Vlaanderen was slechts een formaliteit. Maar zelfs coureurs worden ziek, ook op hoogst ongelukkige momenten. Alsof een sikkeneurige wielergod had beslist dat het nu ook weer niet te gek moest worden.

 

Tussendoor vielen er ritten te kapen en meubels te redden tussen Parijs en Nice en in de Dauphiné. Maar dan: het braadstuk, de plat de résistance: de Tour. Want de Tour is de Tour.

Ik heb veel Tours gezien in mijn leven, te veel allicht. Slaapverwekkende kuieretappes en medisch bedreigende ontknopingen heb ik overleefd. Intussen durf ik zeggen dat de Tour en jij voor elkaar gemaakt zijn. Niet omdat je hem kan winnen (probeer hem alstublieft nooit te winnen), maar omdat je er tien verschillende soorten renners kan zien schitteren. En omdat die allemaal in jouw pokhouten lijf wonen.

 

Franse, Britse, Nederlandse, Italiaanse en Spaanse kranten noemden jou zonder schroom de meest complete renner van het peloton. 

Compleet is datgene waaraan niets ontbreekt. Compleet is wat perfect is zoals het is. Compleet is wat irriteert omdat het schril contrasteert met de eigen onvolkomenheden, zoals een Scandinavisch design-interieur je eigen huiselijke wanorde op pijnlijke wijze in de verf zet. Compleet is de renner die de rest doet verbleken en vergeten omdat hij overal tegelijk is en alles kan.

 

Wie veel heeft gaat daar doorgaans voorzichtig mee om. Doseren, afwegen, rekenen en plannen. Nooit morsen. Jij gooide drie weken lang met je krachten zoals Piet met letterkoekjes strooit.

“He’s playing with our balls”, opperde Tom Pidcock laconiek, nadat jij in etappe 6, tussen Binche en Longwy, spelenderwijs en in je eentje een voltallig peloton had leeggeknepen als een tube tandpasta. Dat het een kansloos avontuur betrof, dat zagen wij ook wel. Mathematisch gezien volslagen onzinnig. Maar ach, wat een show.

Naarmate de etappes vorderden raakten de commentatoren door hun hyperbolen en superlatieven heen. Altijd was daar die groene vlek, driftig in de weer of laconiek op wacht, alsof je per abuis in een vat toverdrank was gevallen. “Doe nu toch eens rustig”, dachten wij soms, een gedachte waar we niets van meenden omdat we in geen jaren met zoveel toewijding waren geanimeerd.

 

Ik weet dat je in dit land kasseien en monumenten moet sprokkelen of een grote ronde winnen om gekroond te worden, om een kristallen fiets, een gouden derailleur of een diamanten bidon te winnen. Maar ik zou drie Rondes van Vlaanderen en twee Parijs-Roubaix geven om jou elk jaar zo’n Tour te zien rijden, een Tour als een SF-reeks waarin jij elke dag opnieuw geboren wordt.

Dag Iljo


Iljo Keisse krijgt met 'Merci Iljooo' een welverdiend afscheid

Van alle dingen die voorbijgaan kan ik er veel verdragen. Ik behoor niet tot de nostalgische zielen die de Omloop Het Volk blijven noemen. Ik heb niks tegen oortjes in de koers, noch tegen de mixed relay. Maar dat een wielrenner zomaar, van de ene dag op de andere, geen wielrenner meer kan zijn, vind ik een onverdraaglijke gedachte. Wielrenner ben je immers voor het leven. In de hoofden van de mensen rijden coureurs voor eeuwig en altijd rond.

Het wielrennerspensioen is een systeemfout, waar tot nader order geen oplossing voor bestaat.

Dat een coureur gewoon klaar kan zijn met het hele circus, met de ontbering en de pijn, dat willen wij liefst niet horen. 

 

Onlangs, terugblikkend op de Vuelta en vooruit kijkend naar jouw nakende pensioen, hoorde ik je vertellen over dit jaar, jouw laatste jaar, en hoe bezwaard jij door dat jaar had gefietst, met je moed loodzwaar in je schoenen en je blik op het onvermijdelijke afscheid. Een ondeugdelijk jaar zonder erbarmen. Achterin ploeterend in het peloton, tussen renners van Tarteletto en Baloise. Zoekend naar je oude en betere zelf die met de noorderzon vertrokken was en niet van plan bleek om terug te keren.

We hadden het over die twee memorabele zeges op de weg, die jij meteen wegwimpelde als onbeduidend. Al bij al veeleer matig en van weinig betekenis, vond jij je hele carrière.

 

Hoeveel coureurs werden hoofdpersonage en spil van het mooiste Vlaamse wielerboek (De Val, Matthias M.R. Declercq) ooit? Hoeveel coureurs deden doorgewinterd commentator Carlton Kirby bijna een hartverzakking krijgen en schor geschreeuwd “Joy for cycling fans globally!” brullen als een Amerikaanse Pinksterpriester? Ik vergeet ze nooit, die beklijvende finale van etappe 7 in de Ronde van Turkije van 2012. Nog steeds kan ik er niet naar kijken zonder dat mijn hart versneld gaat roffelen. Hoe jij zegezeker de bocht in ging en dan noodlottig wegschoof op het asfalt. Hoe je ijzig kalm je weerspannige ketting weer op de cassette legde terwijl wij paniekerig naar ons tv-scherm gilden. Hoe alles goed kwam, op de valreep, op de streep.

Dat Kirby ‘Keisse’ uitsprak als ‘Kaiser’, allicht onwetend over jouw bijnaam ‘Keizer van ’t Kuipke’, was de slagroom op een succulent gebakje. 

Later was er de Giro van 2015, een ronde waar ongeveer alles verkeerd liep voor de ploeg. Tot jij op de allerlaatste dag als eerste over de streep zwierde, op de tonen van Kings of Leon, hetzelfde nummer dat 4 jaar eerder door de kerk galmde bij de uitvaart van je maatje Wouter, die zijn Giro nooit uitreed.

Toeval is logisch, zei Johan Cruyff.

 

Ik herinner me een van de eerste keren dat ik in het Kuipke kwam, voor de heugelijke start van De Omloop, en twee vingers extra diep in m’n oren moest stoppen om een tinnitus te vermijden toen jij het podium opreed. Niet alleen voor de kopmannen, de sterren, de vedettes, maar ook voor jou ging het dak eraf. Geen enkel woord in de Vlaamse taal heeft een langere en welluidender -o dan jouw naam, die langs de bezwete en versleten wanden van de Gentse velodroom echoot.

 

Mensen kiezen zelf van wie ze houden. Zelfs wielrenners hebben daar weinig aan te zeggen, hoe veel of weinig ze ook winnen. Het is een koppig misverstand dat winnen je geliefd maakt. Winnen levert je bewondering, afgunst en geld op, maar niet noodzakelijk liefde. Liefde is veel ingewikkelder, maar gaat langer mee.

Iedereen wil graag gezien worden, maar jou lukte het vanzelf.

Wij houden immers van mensen zien trachten, stuntelen, struikelen en groeien tot we weten wie ze zijn. 

Wij houden van wie geluk zoekt, maar onderweg vooral miserie vindt. 

 

Drie lange jaren tussen een positieve dopingtest en de verlossende vrijspraak; jaren van werkloos, doelloos en eerloos thuis zitten, zonder planning, zonder ploeg, zonder geloofd te worden, zonder geloof dat het goed komt.

Het jaagpad tussen Gent en Oudenaarde waar je trainde werd de rivier Styx die leven en dood van elkaar scheidde. Jouw vriend zijn leek een garantie op rampspoed en ellende. Vallen hoort bij koersen als het rikketikken van de spaken. Tot een coureur blijft liggen na de val. Dan stopt de tijd, de adem en wij zelf. Jij stopte niet, maar verbeet de kwetsuren.

Niemand zou zo vroeg in het leven al zo veel afscheid mogen nemen, van het leven en de vriendschap, van de onbevangenheid die jonge renners ademen.

 

‘Shitty’ noemde je je carrière tot 2011, want een kat is een kat en je benoemt de dingen liefst zoals ze zijn, zonder alibi’s of excuses. De romantiek van de koers leeft enkel in de hoofden van de toeschouwers. De lelijke werkelijkheid blijft zorgvuldig buiten beeld, tot iemand uit de biecht klapt, het echte verhaal vertelt.

 

Wielergeschiedenis wordt soms geschreven met een gebroken potlood, in grillige hanenpoten. Sommige verhalen zijn sprookjes die je aan kleuters kan voorlezen. Andere verhalen blijven voor altijd in ons geheugen gegrift omdat ze harten breken. Jouw verhaal was geen sprookje, maar een beter en beduidender koersverhaal werd zelden geschreven. Wat een verhaal. 

zondag 31 juli 2022

In de prak

 Annemiek van Vleuten met dagsucces in gele trui naar eindzege Tour de France  Femmes | Tour de France Femmes | AD.nl

Voor alles is een eerste keer. De eerste keer fietsen op de Champs-Elysées. De eerste keer door een erehaag van mensen rijden. De eerste keer wereldnieuws worden met je fiets. De eerste keer keer la Planche des Belles Filles beklimmen en niet weten of je erover geraakt. De eerste keer gierend huilen op tv. De eerste keer je lief, zus, vrouw, kind in de gele trui zien stralen. De eerste keer zelf stralen in de gele trui.

Voor alles is een laatste keer. De laatste aanval. De laatste col. De laatste keer duizelend dalen. De laatste keer twijfelen. De laatste keer pech. De laatste keer aangevallen worden. De laatste keer terugslaan met de grootste hamer. De laatste steile strook. De laatste armen in de lucht. De laatste tranen van ontlading.

 

Het verhaal van Lorena en Marianne en Marta en Marlen en Cecilie en Julie en Lotte en Shirin en Kasia en Demi en Annemiek. Zieltjes gewonnen en verkocht. Harten veroverd en gebroken. Benen in de prak gefietst. Elkaar in de prak gefietst. Maar eentje viel niet te prakken.

 

Een beetje sterven op le Petit Ballon en dan nog de Platzerwasel en de Grand Ballon moeten bedwingen. 12 seconden te laat komen met je tong op je tenen en niet meer mogen starten, ook al ben je meer dan vier uur lang duizend doden gestorven. 

Neervallen tegen een lelijk hek en en naar adem happen en niets meer kunnen zeggen voor het oog van veel te veel mensen die je niet kent, maar die jou intussen eindelijk kennen.

 

Annemiek. Geen woorden vinden voor Annemiek. Annemiek die niet neervalt, noch naar adem hapt. Annemiek die heerst over de bergen als de godin Aphaea. Annemiek die licht geeft en vleugels heeft.

 

Van “Er is veel volk” over “Wauw, nog meer volk” naar “Amai, zoveel volk, zeg”. 

De mensen kwamen en wachtten en keken en juichten en lachten en weenden mee, en waarom moest dit nu zo lang duren in feite? 

 

Blij zijn en ook een beetje spijt hebben voor Maria, Jeannie, Leontien, Heidi, die nooit geweten hebben hoe het voelt om zo vooruitgeschreeuwd en opgevangen en bewonderd te worden; hoe het is om nieuws te zijn omdat je iets bijzonders hebt gedaan.

 

Eerste keren komen vaak laat, maar nooit te laat. Laatste keren komen altijd te vroeg. Deze eerste keer is geschiedenis geworden, zodat hij nooit meer de allerallerlaatste keer hoeft te zijn.