biekesblog


maandag 10 april 2023

Sprookje of rampenfilm

 Vroege vluchtster Alison Jackson zegeviert in chaotische Parijs-Roubaix  Femmes | WielerFlits

Tussen Denain en Roubaix heeft de tijd zichzelf voor altijd vastgezet, als een roestige mestkar op een braakliggend veld. Een keer per jaar worden kauwen, kraaien en gelaten dorpsbewoners er opgeschrikt door het gewelddadige gedaver van honderden getergde fietswielen, door duizenden halfdronken euforische koersfans die nietsontziend de velden plattrappen.

 

Ik hou van Vlaanderens mooiste, die strikt genomen en als we heel eerlijk zijn vooral mooi is omdat ze zo ellendig lastig is, omdat ze in koersgek Vlaanderen wordt gereden en omdat iedereen besloten heeft er veel spel van te maken. Ik hou van de dromerige esthetiek van de crèmekleurige Strade Bianchi. Maar bovenal hou ik van Parijs-Roubaix, een strafkamp op twee wielen door een van Europa’s meest verlaten gebieden, een oord van eindeloze vergezichten vol bietenvelden en ontredderende leegte, van gebochelde wegels die zelfs tractoren teisteren.

Maar het allermooiste aan Parijs-Roubaix is het luide statement tegen meritocratie dat weerklinkt in het hoopvolle gedokker van fietswielen over duizenden hoekige kinderkopjes. 

Talent, inzet en goeie benen volstaan immers niet om de vergane velodroom van Roubaix te bereiken, laat staan om er als eerste op te draaien. Wat je nodig hebt om te slagen is geluk; niet het geluk van geluksgoeroes, theespreuken en yogawijsheiden, maar het relatief simpele ontbreken van ongeluk. 

 

Wielergeluk is op zich eenvoudig van aard: niet slippen, niet vallen, niet lek rijden. Wie Parijs-Roubaix wil winnen moet gespaard blijven van de malheuren en beproevingen die het welrennen en vooral deze Franse Odyssee typeren. Geen koers lijkt dan ook meer op het leven zelf dan Parijs-Roubaix, een beduimelde omnibus vol noodlottige en glorieuze verhalen.

Verhalen van wegschuiven over vettige stenen, recht de goot of de gracht in; van verdwaasd rechtkrabbelen en op de veel te kleine fiets van een ander verder vlammen; van blijven liggen met bloed in je mond of een scheef gewrongen arm; van noodzakelijke lucht die gemeen sissend je achterband verlaat; van de beste of de sterkste of de slimste zijn maar niet eens in de buurt van het podium geraken; van eerder middelmatig zijn, maar wel zo dapper en fortuinlijk dat je wint; van uitzinnige vreugde en bodemloos verdriet; van niet finishen omdat je met zestig hechtingen in een ziekenhuisbed belandt; en heel soms van nooit meer finishen omdat je hart stopt met kloppen op de tweede kasseistrook, ergens ter hoogte van het onooglijke Viesly, postcode 59271, 1500 inwoners, economische activiteit onbekend.

 

Deze editie van Parijs-Roubaix deed alles om haar imago van wispelturige schikgodin en rampenfilm te bevestigen en te bewaren.

Icoon Marianne Vos die lek reed na de eerste kasseistrook van de dag en 100 km lang achter de feiten aan fietste, maar toch nog tiende werd.

Lotte Kopecky, torenhoog favoriet en in de vorm van haar leven, maar brutaal onderuit gehaald door een schuiver van de vrouw voor zich.

Christophe Laporte, popelend en gezwind, maar lek in de kopgroep en lek in de achtervolgende groep.

John Degenkolb, door iedereen vergeten, op z’n paasbest verrezen, en pardoes uit het gootje geknald door twee op hol geslagen baasjes.

Wout van Aert, de gekneusde ribbben bij elkaar getaped door een meter of twee kinesiotape, op missie en perfect op koers, tot een leegloper op het meest belachelijke moment een einde maakte aan de droom.

In gedachten hoorde ik simultaan gevloek weergalmen in tienduizenden Vlaamse huiskamers.

 

Tegenover zoveel tegenspoed stond het sprookje van Alison Jackson, de Canadese vroege vluchter die er de sfeer en het geloof in hield met meer goede luim dan gepast leek voor de helse tocht, en tot haar eigen en ons aller verbazing een kassei en eeuwige roem won. Niemand had z’n geld of z’n hoop ingezet op Alison en haar co-vluchters. Maar de dingen liepen anders, zoals je soms per abuis ergens verzeilt waar je niet moest zijn, en daar het geluk of de liefde van je leven treft.

Het tiktokdansje van Jackson vertelde alles wat een mens moet weten over deze koers en bij uitbreiding over het leven. Prijs je gelukkig en dank het universum wanneer je gespaard blijft van pech. Vier het leven en vergeet de ellende wanneer ze even uit zicht blijft. En stop nooit met geloven in jezelf. Want je weet maar nooit.

zondag 2 april 2023

Guldensporenslag

Mathieu van der Poel stuit in spectaculaire Ronde van Vlaanderen op  indrukwekkende Tadej Pogacar

De magische minuut van Rik Van Steenbergen op Briek Schotte. De belachelijk grote voorsprong van de doodrijder van Lichtervelde. De drie op een rij van Fiorenzi Magni. De “kust mijn kloten” van Eddy Merckx tegen Lomme Driessens. De ontreddering van Frans Verbeek. De oorlog van Maertens tegen De Vlaeminck. De heldentocht van Eric Vanderaerden. De tranen van Edwig Van Hooydonck. Jesper Skibby onder de auto van de koersdirecteur. Museeuw de leeuw. De eerste solo van Tom Boonen. Het mythische motortje van Fabian Cancellara. De schakelfout van Leiv Hoste. Stijn Devolder in de tricolore. De scheldtirade van Museeuw tegen Boscardin. De twee van Annemiek Van Vleuten. De eerste van Lotte. Grace Verbeke, door iedereen vergeten.

Het jolige vibrato in de stem van Renaat op de motor. De tuintips van José De Cauwer. Koffiekoeken en taartjes. Grauwe steenwegen met moordstrookjes en schreeuwerige winkels. Kasseien. Sep op de kasseien. Sep die valt. Sep die z’n pink breekt. Sep die lek rijdt. Sep die ziek is. Sep zonder ploeg. Arme Sep.

Kanarieberg. Paterberg. Tiegemberg. Koppenberg. Berendries. Oude Kwaremont. Lippenhovestraat. Mariaborrestraat. Paddestraat. Onooglijke straten en stroken met namen die galmen als kerkklokken, namen die iedereen uit het hoofd kent, ook de mensen die er nog nooit zijn geweest, laat staan met de fiets.

Het valt niet uit te leggen aan wie het niet kent of voelt, hoe meer dan een eeuw geschiedenis en bedompte cafés vol verhalen samensmelten in die ene dag, die groter is dan 24 uur kunnen omvatten. Een dag van lege straten en volle huiskamers; van verlangen, speculeren, gesticuleren en pronostikeren; van ongeremd voor- en nabeschouwen. Het verwachten en het hopen, tegen beter weten in. Het moment waarop alles nog kan dat onvermijdelijk overgaat in het moment waarop mogelijkheden in gruzelementen tegen de stenen liggen en als Vlaamse vlaggetjes vertrappeld worden door de mensen die opgetogen of ontgoocheld huiswaarts gaan.

 

Er werd wild aangevallen en wild gevallen. Iemand deed iets oerdoms, en daar gingen ze, als dominostenen tegen de vlakte, in een decor van gedeukte en gekraakte carbon karkassen.

Er werd gekermd en gejammerd en gehuild en in mijn verbeelding hoorde ik iemand om z’n moeder roepen als in een reeenactment van de Guldensporenslag.

Het werd een dag van honderd straffe verhalen. Het verhaal van Stefan en Neilson en Florian en Mads en Matteo en Fred en Matej, en zoveel anderen die het probeerden, met de moed der wanhoop, misschien wel de grootste moed die er bestaat.


Toch leek deze dag van bij de aanloop maar om drie mensen te draaien.

Wout die moest, ook al zei hij van niet. Mathieu die niets moest. Tadej die wilde. 

En toen waren ze nog met drie want zo hoorde het en niemand ontkomt aan het lot.

En zag je die neusvleugels trillen en ademt hij niet wat zwaar en oei die klodder bloed aan z’n knie en wie bluft en wie is beter dan het lijkt? 

Rechtblijven. Eten en drinken. Drinken en eten. Trappen. Niet omkijken. Fenomenaal, zegt José. En nog een keer. Omdat het exact dat is zolang het duurt en zolang alles nog kan.

 

Gedachten worden altijd ingehaald door de feiten, de lelijke en de blinkende, de verwachte en de onverwachte.

Niemand werd verrast door de gewelddadige raid van Tadej Pogacar. Iedereen wist dat het zou gebeuren. Toch kon je er alleen vol stille bewondering en met een zweem van afgunst naar kijken. Naar dat soepele ronddraaien van die smalle klimmersbenen, naar dat verbeten gezicht van de jeugd die brutaal de hemel bestormt en er z’n rechtmatige plek inneemt tussen de engelen en de goden. 

Achter het godenkind werd gierend naar adem gehapt en tientallen doden gestorven in evenveel scheef vertrokken gezichten, zodat niemand kon denken dat het gemakkelijk was.

 

Want dat heb je met wielrennen, dat het er soms idioot gemakkelijk uitziet. Zoals wanneer Lotte Kopecky haar tanden op elkaar klemt, versnelt en doorstoomt zonder aarzelen. Wegrijden van de rest alsof ze er niet meer toe doen en niet meer stilvallen tot in Oudenaarde. Wielrennen zoals het wordt beoefend in de hoofden van niet-kenners, bedrieglijk eenvoudig, maar buitengewoon lastig en hoogst zelden te zien.