biekesblog


zondag 20 september 2020

Nog één keer


Die ochtend werd Primoz wakker als een kind op z’n verjaardag. De gele fiets. De kratjes champagne. De speech. De cadeautjes voor de ploegmaats. Alles lag klaar. Aan alles was gedacht. Het zou de mooiste dag worden van zijn leven. Zo’n dag waar hij later met fonkelogen aan zou terugdenken. Het zou alle moeite, alle pijn, alle schaafwonden, al die maanden ver van huis, ver weg van vrouw en kind waard zijn geweest. Hij moest alleen nog één keer heel hard fietsen. Nog één keer door de pijnmuur trappen. Daarna was het voorbij. Daarna was het feest. En wat een feest zou het zijn. 

Tien uur later valt Primoz op de grond als een bundeltje vuile was. Hij is alleen nog pijn. Twee benen, een hoofd en een hart vol krampen. Hij staart naar het asfalt. Naar boven kijken kan hij niet, want daar zijn ogen vol ongeloof en teleurstelling, ogen waar hij niet in wil kijken. Wat doet hij hier? Waarom ligt hij hier, op deze ruwe, kille weg? Hoe moet hij ooit weer rechtstaan? Primoz is omver geblazen, als een vogeljong door een orkaan waar geen enkele weerkundige voor had gewaarschuwd.

 

Even later beantwoordt hij vragen, domme vragen, zinloze vragen, harde vragen, vragen waarop geen juiste antwoorden te verzinnen vallen. Zijn ogen zijn rood van het huilen, maar het rouwen moet wachten. Hij feliciteert de orkaan. Hij bedankt zijn toegewijde team. Hij zegt sorry, alsof hij stout geweest is. Vandaag is de donkerste dag van zijn leven.

 

Die ochtend werd Tadej wakker als een kind op z’n verjaardag. De gele fiets. De kratjes champagne. De speech. De cadeautjes voor z’n ploegmaats. Hij had ze allemaal gezien in z’n dromen. Het kon de mooiste dag worden van z’n leven. Zo’n dag waar hij later met fonkelogen aan zou terugdenken. Het zou alle moeite, alle pijn, alle schaafwonden, al die maanden ver weg van huis waard zijn geweest. Hij moest alleen nog één keer heel hard fietsen. Nog één keer door de pijnmuur trappen. Daarna was het voorbij. Daarna was het feest. En wat een feest zou het zijn.

 

Tien uur later rijdt Tadej over de meet als een komeet. Het zou kunnen dat hij pijn heeft, maar die voelt hij niet. Hij weet dat hij iets ongelooflijks heeft gedaan. Hij ziet het aan de ogen, die naar hem kijken als naar een goddelijke verschijning. Hij hoort het aan het gejuich. Bijna vergeet hij zelf te juichen. Ooit, toen hij een kleine jongen was, droomde hij ervan de Tour de France te rijden. Vandaag heeft hij de Tour de France gewonnen. Hij heeft iedereen omver geblazen, als een orkaan. Vandaag is de mooiste dag van zijn leven.

 

59 seconden tussen alles verliezen, en winnen omdat je niets te verliezen hebt. 59 seconden tussen peilloos verdriet en euforie. Koers is ombarmhartig. Koers is prachtig.

vrijdag 18 september 2020

Laatste kansen

 


Ooit slikte ik nietsvermoedend een wesp in. Nu vond ik wespen altijd al rotbeesten, maar sinds die keer, toen ik nipt aan de verstikkingsdood ontsnapte, haat ik ze met vuur. Lucas Pöstlberger kreeg zo’n rotbeest in z’n mond. Heb je wekenlang half Frankrijk doorgekacheld, en dan word je met de verlossing in zicht uitgeschakeld door een insect. Lucas, nochtans geen pannenkoek, ging langs de kant van de weg liggen, truitje wijd open, alsof hij daar ter plekke wilde sterven.

Terwijl Lucas gered werd, stoomde Rémi Cavagna, een renner die net zo goed een bokser zou kunnen zijn, als een kanonskogel rechtdoor. Het mocht niet van de ploegleider, maar Rémi deed alsof hij dat niet gehoord had en zijn exploot enige kans op slagen had. Rémi deed me denken aan de drummer van de band, die halverwege het bisnummer een veel te lange solo mept, terwijl de manager in de coulissen met z’n ogen rolt.

 

Mijn focus gleed weg, weg van Lucas en Rémi, richting tijdrit. Een rit waar ik bovengemiddeld naar uitkeek. Veel mensen vinden tijdrijden niet boeiend, naar het schijnt. Daar begrijp ik weinig van. Tijdrijden is poëzie van de zuiverste soort, wiskundig en ritmisch als een rijmenvers, als een sonate van Bach. 

Ik blijf kinderlijk verwonderd wanneer een renner en zijn fiets een gestroomlijnd hybride wezen worden: hoofd, hart en benen in perfecte harmonie, blik op oneindig en nog verder. 

In een tijdrit is geen plaats voor clementie. Elke vergissing, elke zwieper, elk moment van zwakte wordt onmiddellijk afgestraft. Wie alleen tegen zichzelf en de elementen rijdt vindt geen plaats om zich te verstoppen; niet achter de brede schouders van de domestique, niet in de buik van het peloton, niet achterin de bus. Van anonimiteit kan geen sprake zijn. De harken en de ploegen worden onverbiddellijk onderscheiden van de geoliede machines.

 

Zo’n thriller als in 1989 zou het vast niet worden, maar ik rekende op de laatste restjes krachten, op zorgvuldig opgespaarde reserves. Een mens kan vaak wat meer als het einde van een marteling nabij is. 

Die steile strook op la Planche des Belles Filles zou verschrikkelijk veel pijn doen. Ik keek schaamteloos uit naar opengesperde monden en doffe blikken. Ik verheugde me erop renners na afloop van de beproeving trillend van hun fiets te zien vallen, als dooie mussen op het asfalt. 

 

Terwijl ik me zat te verheugen reed Søren Kragh Andersen gewiekst weg van een foeterend groepje vol vermoeide laatste kansen, waaronder een paar Belgen. Stiekem hoop ik dat die andere veelbesproken Belg, met benen van titanium en een onvermoeibaar leeuwenhart, ons morgen nog een eresaluut gunt. Het einde kroont het werk.

Zwerfafval

 


Er lijkt geen einde te komen aan de opwaartse lijn van deze Tour. Als hemelbestormers klimmen, stijgen, klauteren de renners omhoog, altijd maar omhoog, alsof er geen horizon bestaat.

Op de eerste klim van de dag verliest Sam Bennett zijn greep op een voorspoedige uitkomst. Als een gevallen klimmer aan een touw boven een ravijn bungelt hij aan de grupetto. Hopelijk hijst iemand hem naar boven.

André Greipel, de vriendelijkste sprinter uit de koersgeschiedenis, stapt af ergens halverwege een berg. Hij vraagt zich af wat hij daar doet. Iedereen vraagt zich af wat André daar doet. Misschien vragen wel meer renners zich vandaag af wat ze daar doen.

Thomas De Gendt vraagt zich niets af, maar trapt, alsof de vorige 2800 km zuiver ter opwarming waren, alsof hij alleen op de wereld is. Op de flanken naar het plateau des Glières zullen zijn reisgezellen hem achterlaten. Dat geeft niet. Thomas is een eenzaat.

 

Het lichtpunt aan het einde van de tunnel omhoog is Isaac Newton. “Alles wat omhooggaat, komt ook weer naar beneden”. Na klimmen volgt dalen.

Ik hou niet van dalen, vooral niet van dalende reners. Sommigen dalen zoals een slechtvalk naar z’n prooi duikt; anderen als een wiebelend hertenjong dat z’n eerste stapjes zet. In beide gevallen zie ik het niet graag, maar kijk ik toch, zoals mensen likkebaardend een dubbele steak béarnaise bestellen terwijl ze denken aan de impact van de veeteelt op het klimaat.

Marc Hirschi is een slechtvalk, maar ook slechtvalken hebben wel eens een mindere dag, zo’n dag waarop de prooi hen net ontglipt. Ik zie Marc vallen en kijk weg. Wanneer ik weer durf kijken zit hij terug op z’n fiets en werpt zich met dezelfde doodverachting naar beneden, met één ontvelde linkerarm en een vuile broek. De slechtvalk is alleen. De prooi is weg.

 

En dan is het tijd. In de achterhoede worden uitgewrongen renners als hoopjes zwerfafval langs de weg gedropt. Wout hapt ze weg als Pac-Man en bestormt het gravelpad alsof daar een leven te redden valt. Die arme Richie Porte, tot op dit moment op wonderbaarlijke wijze gespaard van zijn gebruikelijke pech, rijdt lek. 

De man in het geel raast als een stormram naar voren, waar nog volk op te rapen valt, rakelings langs een ereteken voor gesneuvelde verzetsstrijders. Hier en nu is elk verzet dapper, maar zinloos, fluistert hij in het oor van z’n jonge vijandelijke vriend en landgenoot. Voorin overleggen twee Grenadiers over wie de bloemen krijgt. De meesterknecht mag voorgaan, een mooi en wijs besluit na zoveel labeur.

 

Als het stof is gaan liggen en de prijzen zijn verdeeld ruist een vermoeide zucht van verlichting door de Alpen. Iedereen leeft nog. Parijs lijkt plots niet meer zo ver.

donderdag 17 september 2020

Klotecol

 


De aankondigingen, verkenningen en previews van de zeventiende etappe klonken even apocalyptisch als de covid-berichtgeving. Ik hoopte dat de renners die hun best deden om goedgeluimd op de fiets te stappen geen wielersites en kranten lazen. “Monsterlijk”, “overdreven”, “brutaal”, “extreem”, “slopend”, orakelden de verkenners. Doorgaans doet zoveel onheilspelling mij vermoeden dat het allemaal wel zal meevallen, een ingesteldheid die wat makkelijker aan te nemen valt terwijl je achterover leunt in een stapel kussens.

Ik hoorde Christophe Vandegoor drie keer het woord “flitsend” gebruiken. Hij hoopte op flitsen. Hoe je flitst op een veel te hoge berg na tweeëneenhalve week in het zadel en met 2816 kilometers in de benen, vroeg ik me af. 

 

Op de col de la Madeleine posteerde Wout Poels zich gezwind voorin. Poels kwakte op dag 1 lelijk tegen de grond en liep een scheur in z’n rib en bloeduitstortingen aan z’n longen op. Dat hij bloed spuugde, vertelde hij monter aan een reporter, die niet verpinkte. 

Soms vervloek ik die hele heldencultus die aan het wielrennen kleeft. Al val je halfdood, zolang je kan trappen rijd je verder. 

Vijf dagen geleden zagen we Romain Bardet een smak maken, recht krabbelen en meteen weer door z’n benen zakken. Romain werd als een robotje weer op z’n fiets geduwd om de resterende 87 km af te leggen. Die avond bleek Bardet een zware hersenschudding te hebben. Sivakov kwam uit de eerste horroretappe met kneuzingen aan heup en knie en rijdt sindsdien even doelloos als lijdzaam verder. Schachmann brak z’n sleutelbeen een week voor de Tour in de ronde van Lombardije. Buchmann liep diepe wonden op bij een valpartij in de Dauphiné. Beiden verschenen gewoon aan de start in Nice.

Topsporters, die elke gram koolhydraten en proteïnen minutieus afwegen voor ze hem verorberen, woekeren met hun lijf. Coureurs wanen zich onsterfelijk, tot ze niet meer rechtstaan. We noemen hen helden. We geven hen de prijs voor de strijdlust. Niemand zegt hen dat ze gek zijn. Niemand komt hen van hun fiets sleuren wanneer ze er bloedend weer op zijn geklommen.

 

Intussen moeten parcours steeds origineler, spectaculairder, spannender, slopender. Een ongeëxploreerd geitenpad; een gravelstrook waar je tot aan je enkels inzakt, een col met een hellingsgraad waar je alleen met mountainbike versnellingen overheen geraakt. Niets is te gek of te lastig.

Intussen stapte het peloton in de Ronde van Luxemburg verbolgen van de fiets omdat de organisatoren er niet in slaagden het parcours fatsoenlijk te beveiligen. 

Wat zou ik graag eens een grote Tourstaking zien, met piketten, werkloze fietsen in de berm en renners die luid scanderen: “Rot toch op met je klotecoi. Fiets er zelf overheen.”

 

Miguel Angel Lopéz, de man die de prachtige klotecol de la Loze als eerste overwon, heeft als bijnaam Superman Lopéz. Zolang we maar onthouden dat het maar een bijnaam is.

dinsdag 15 september 2020

Flink

 


Na de tweede en laatste rustdag mocht iedereen weer starten. Ik vroeg me meteen af of alle renners daar blij om waren, gezien de hoogtemeters die nog op de agenda stonden. Dinsdag was het meteen prijs: 5 cols lagen er tussen de start in La Tour-du-Pin en de finish in Villard-de-Lans, waar de Alpen zich ontvouwen. Hoera, de Alpen! Die hadden we nog te goed.

Over een kleine zes dagen zijn we thuis, deelde Michel vrolijk mee. Ik checkte het parcours en zag geen “kleine” dagen. Ik zag alleen maar grote bergen. Op een verloren moment fantaseer ik al eens wat ik zou doen met iemand die me drie weken lang op twee wielen over zulke wegen zou jagen. 

 

Wie nog iets wilde winnen of bewijzen moest zich haasten en dat deden ze. Rustig opwarmen in de aanloop van een Touretappe leek alweer een bedreigd gebruik. Waar is de tijd dat er eerst een uurtje keuvelend door het landschap werd gefietst? Je kon wegkapitein Tony Martin bijna geërgerd met z’n tong horen klakken, als een onderwijzer die een meute stuiterende zesjarigen op een rij probeert te krijgen.

Ik werd zelf ook doodnerveus van het jachtige gespring. Maar ik hoefde dan ook geen manager, ploegleider of sponsor te overtuigen van mijn intrinsieke kwaliteiten op de fiets.

 

Zodra de rust weerkeerde en granieten Tony kordaat aan het roer had postgevat, werd in het commentaarhok de kwestie van Aert nog maar eens aangekaart. Meer bepaald de medische, sportieve en menselijke plausibiliteit van Wout als toekomstig Tourwinnaar. En dat op zijn verjaardag. Op mijn eigen verjaardag wil ik vooral met rust worden gelaten. Maar wielercommentatoren zijn jezuïeten. Plus est en vous. Hoe goed je ook bent, het moet altijd nog beter. 

Wat Wout zelf droomt of wenst leek een voetnoot, een futiel detail in het debat. Uit Woutliefde hoop ik dat Wout nooit de Tour wil winnen. Nooit meer die fonkel in zijn ogen van zodra hij door de modder mag banjeren. Nooit meer driftig dokkeren over de kasseien. Nooit meer de gezelligste thuis. Altijd honger. Altijd controle. De blik permanent op die drie heilige weken. 

 

Even later, terwijl de koers in een vertrouwde plooi viel, en de Giro Rosa terloops ter sprake kwam, vroegen de commentatoren zich luidop af of vrouwelijke renners emotioneler en rancuneuzer waren, een retorische vraag, zo bleek. Ik diepte beelden van knokkende, spuwende, duwende, bidonsmijtende, huilende, stampvoetende en furieuze coureurs op uit mijn omvangrijke koersgeheugen en liet ze als een onderhoudende langspeelfilm over mijn netvlies glijden. 

 

De verdiende winnaar van de dag, Lennard Kämna, had twee jaar geleden een dipje. De druk op zijn piepjonge schouders trok hem naar beneden. Burn-out is geen ingeburgerd begrip in de topsport. Renners moeten flink zijn en trappen. Lennard nam een pauze en kwam terug. En kijk nu.

Coureurs hebben emoties. Ook de vrouwen. Goddank.

Geeuw

 


Twee dolle weken raasden voorbij. Terwijl Frankrijk zorgwekkend rood kleurt en een afgepeigerd peloton zich opnieuw bang laat testen, duizel ik na van een bewogen tweedaagse in de bergen.

Hebben wij nu echt die prachtige, piepjonge koningsknaap Bernal zien kraken op zijn favoriete speelterrein?

Hebben wij werkelijk Wout van Aert, crosser, puncher, sprintgevaarte, tijdritkanon, belachelijk lang en hard bergop zien rijden, terwijl een resem topklimmers kreunend uit z’n kielzog gleed?

Draait de Tour uit op een duel tussen twee Slovenen, renners uit een land waar wielrennen een rariteit, een gekke exotische hobby is?

Het is allemaal echt gebeurd, en niemand had het zo voorspeld. Toch zeuren en klagen mensen dat het saai is. 

Dat de Tour saai hoor ik al zolang ik ernaar kijk. De Tour was ‘saai’ toen hij gedomineerd werd door de onpeilbare reus Indurain. De Tour was ‘saai’ toen Lance Armstrong hem kaapte. De Tour was ‘saai’ toen Sky en Froome er beslag op legden. Ik weet zeker dat mensen de Tour ‘saai’ vonden toen Merckx iedereen kleineerde.

 

Gevallen renners rijden etappes uit met een hersenschudding. Sprinttoppers moeten bijna vooruit geduwd en gedreigd worden om binnen tijd over de finish te geraken. Snelheidsrecords worden verpulverd. Renners springen als jonge springbokken uit het peloton nog voor de uitzending start. Wout blijkt een homo universalis. We zien asgrauwe koppen, verwrongen grimassen, bittere tranen, blutsen, barsten, builen en vooral veel balen. Er komt voor het eerst in acht jaar een einde aan de hegemonie van het team van Brailsford. Maar de verwende koerskijker vindt het voorspelbaar.

Koerskijkers die languit op de sofa hun beklag doen over het gebrek aan spektakel in een loodzware ronde van drie weken: wie zijn ze, wat drijft hen? En vooral: wat verwachten mensen die de Tour saai vinden eigenlijk te zien? Renners die over een bergpas springen met hun fiets? Paraglidende coureurs? Expeditie Robinson op de fiets? Roglic die door een brandende hoepel over de meet springt?

 

Nog zes dagen scheiden de overblijvende renners van het bevrijdingsfeest op de Champs Elysées. Op dit moment bedraagt het verschil tussen de leider en de rode lantaarn 4 uur, 43 minuten en 19 seconden, tien veelzeggende minuten meer dan vorig jaar aan het einde van de Tour. Het wordt nog een ellendig lange zesdaagse voor de sprinters en de helpers op het vlakke.

Overmorgen gaat het alweer moordend steil bergop, over het dak van de Tour, de Col de la Loze, die door een opgetogen Christian Prudhomme als volgt werd aangekondigd: “De ontdekking van de Col de la Loze zal een schok zijn. Sommige bochten zijn even steil als de Muur van Hoei. De Col de la Loze is door zijn bijzondere profiel hét prototype van de col van de 21e eeuw.”

Ik heb nu al medelijden met de arme jongens die over dat gruwelijke toekomstvisioen heen moeten fietsen. Ik verwacht opnieuw een slagveld. Maar er zullen vast wel weer mensen zijn die het slaapverwekkend vinden. Misschien kunnen zij intussen een rondje gaan fietsen.

Armada

 


Terwijl Annemiek Van Vleuten iedereen aan gort reed op een pittoresk Toscaans grindpad in de Giro Rosa, zagen wij het Tourpeloton in een lang wapperend lint naar de Côte de la Duchère stormen. Het ging oerend hard, maar boeiend werd het pas vlak voor de meet. Van de demonstratie van Van Vleuten daarentegen zagen wij niets. De grootste, zwaarste en meest prestigieuze ronde voor vrouwen werd namelijk niet uitgezonden, in tegenstelling tot de Heistse pijl, een koers van het zevende knoopsgat.

Dat Van Vleuten zou winnen was even logisch als het feit dat Sagan vandaag op jacht zou gaan naar ‘zijn’ groene trui. Toch had ik liever gezien hoe Annemiek over het zinderende grind raasde, omver viel op een steile klim, weer rechtklauterde, een eindje bergop holde en dan weer wegfietste, de rest van het deelnemersveld en het landschap smeulend achter zich latend. Helaas. Ik zapte dan maar naar de samenvatting op Eurosport. Die begon met de podiumceremonie; een aardigheidje voor wie nog niet wist wie gewonnen had. Had ik pantoffels aangehad, ik zou ze allebei naar het scherm hebben gegooid.

 

Terug naar de Tour dan maar, waar een van de meest verketterde ploegen van het jaar voor de zoveelste dag op rij een masterclass geraffineerd ploegenspel gaf. De jonkies van Sunweb steken elke dag het vuur aan de lont. Als een nest puppies dartelen ze door het peloton. Wie wint doet er niet toe, als er maar Sunweb op z’n truitje staat.

 

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het woord ploeg in de wielersport aan een relance bezig is. Diezelfde dag zag ik Mathieu van der Poel z’n vuist zegevierend in de lucht steken terwijl ploegmaat Tim Merlier als eerste over de finish kwam in de Tirreno Adriatico. De geel-zwarte killer bees van Jumbo combineren de tactiek van de verschroeide aarde met een ploeggeest waar ze in veel andere teams niet eens van durven dromen. “We” gaan de Tour winnen in plaats van “Roglic gaat de Tour winnen”. Met romantiek en broederschap heeft dat weinig te maken. Renners begrijpen beter dan wij dat je weinig wint op je eentje.

 

Nu het concept nog verkocht krijgen aan de wielerkijkers en -commentatoren die al weken jammeren dat Van Aert en Dumoulin zich als martelaars moeten opofferen voor hun team. Mensen die wielrennen alleen interessant vinden als er een landgenoot wint, kunnen misschien voor ieders gemak naar het vinkenzetten kijken en zich niet bemoeien met de professionele wielrijderij.

 

De laatste dag van de tweede week werd bekroond met een monsterlijke calvarietocht over de Grand Colombier. Voorin het peloton reed een geel-zwarte armada waar geen kranigheid tegen opgewassen leek. Wout sleurde en verscheurde. Ik kreeg zowaar te doen met die arme Bernal, die hoofdschuddend zijn verbijstering uitdrukte over zoveel brutale dominantie. Een Kempische crosser herleidde de klimmerselite tot een hoopje ellende. En ik maar denken dat ik iets van koers kende.

vrijdag 11 september 2020

Hoog spel

 


Geen mensensoort beheerst de kunst van het overdrijven beter dan de koersfanaat. Die bedient zich van hyperbolen, uitroeptekens en hyperventilatie als een jager van zijn dubbelloops geweer. Een zege is niet mooi, maar prachtig. De koers is niet spannend, maar episch. Wij kijken niet, maar beleven. Wij supporteren niet, maar gillen de buren uit hun zetel. Het puntje van de stoel, de sleetplek in de parketvloer van het nerveuze ijsberen, de afgekloven nagels: ze horen bij de koers als Michel en José, als Hilaire in de volgauto, als kasseien op de eerste twee zondagen van april. 
Die koersgekte wordt doorgaans beschouwd als een lokaal cultureel fenomeen, een gebruik waarin wij Vlamingen ons onderscheiden van de rest van de wereld. Mensen die zulks geloven hebben nog nooit naar de ronde van Rwanda of Colombia gekeken.

 

Op een boom van Rwandees wielertalent in de Tour is het nog even wachten, maar de Colombianen rijden al decennia het asfalt van het Franse wegdek.

36 jaar geleden schreef Luís ‘Lucho’ Herrera de allereerste Colombiaanse Tourzege uit de geschiedenis achter zijn naam. Bovenop l’Alpe d’Huez zaaide de spichtige Lucho een perkje Colombiaanse koersgekte voor zichzelf en de generaties na hem. 

 

De dertiende rit bracht 4400 hoogtemeters, ongelijk verdeeld over 7 beklimmingen; zo’n dag waarop je hoopte dat iemand eraan had gedacht de defibrillator klaar te leggen in het commentaarhok van de Colombiaanse televisie ter plaatse. De kans was reëel dat Bernal, Higuita, Lopez, Uran, Chavés of Martinez gevleugeld de laatste steile klim zou bestormen, fladderend als een zwaluw. 

Intussen maakten de Colombiaanse kranten melding van een Colombiaanse entente. Oudgediende Nairo Quintana riep zijn landgenoten op om samen die twee hinderlijke Slovenen te bestoken. Helaas: die snotneus van een Bernal zou dat snode plan in de kiem hebben gesmoord, de landverrader.


Terwijl ik me afvroeg wat de Colombianen daarvan vonden, reed Daniel Martínez in eminent gezelschap vooruit. Geheel toevallig was Daniel de Colombiaan die ik in m’n virtuele ploeg had gezet en waarvan ik een en ander verwachtte. Je wint immers niet per ongeluk de Dauphiné. De jongen mocht zich gelukkig prijzen dat ik niet in z’n oortjes kon brullen.

Terwijl de laatste restjes Franse hoop aan duigen vielen, en een kloeke Duitser met een gebroken sleutelbeen hoofdschuddend werd ingehaald door een andere Duitser en mijn Colombiaan, uitte Michel nogmaals zijn spijt over de afwezigheid van landgenoten. Alsof daar ook maar iemand met een kloppend koershart aan dacht op dat eigenste en spannende moment. Alsof wij überhaupt landgenoten in koers hadden met dat soort klimmersbenen.

Martínez en de Colombianen kregen hun welverdiende dagzege, maar die gele trui, die leek nog lang niet in het verschiet. De twee Slovenen waren samen op oorlogspad en hadden munitie over. En zeggen dat ze in Slovenië het fietspad nog moeten uitvinden.

donderdag 10 september 2020

De langste dag

 


Previews maakten gewag van “de langste rit van de Tour”. Lang is relatief. 218 kilometer, daar lachten ze vroeger mee. De allerlangste etappe ooit, die van Les Sables d’Olonne naar Bayonne in 1920, besloeg 482 kilometer, af te leggen met een schaftzak op de rug en twee tubes rond de schouders. De Belg Firmin Lambot kwam als eerste over de meet na een helletocht van ruim 19 uur. Het jaar voordien had hij de eerste naoorlogse Tour achter z’n naam geschreven, een bijzondere editie op door oorlogsgeweld vernielde wegen. In die tijd werd de Tour gedomineerd door dappere Belgen. Vandaag gaan we uit ons dak als een landgenoot een etappe wint. 

 

Alle hoopvolle aansporingen ten spijt zat er ook vandaag geen Belg mee in de eerste ontsnapping. Het beloofde een lange namiddag te worden voor Michel Wuyts, doorgaans net wat hartstochtelijker wanneer hij de exploten van landgenoten kan bezingen. Gelukkig was er een akkefietje om uit te melken: de por van Peter. Dat Peter Sagan het niet al te nauw neemt met beleefde omgangsvormen tijdens het fietsen was al langer geweten. Maar deze keer had hij geraakt aan onze nationale trots op twee wielen. Peter had onze Wout geduwd, potjandorie. De euvele moed!

Wout, doorgaans een welopgevoede jongen, stak z’n middelvinger op, zoals ik zelf wel eens doe wanneer ik bijna van m’n sokken word gereden door een drieste automobilist. Trots ben ik daar niet op, maar een mens verliest soms wat welvoeglijkheid in nood. Bovendien had Wout “Fuck you!” geroepen, niet direct zijn gewoonte. 

 

De schermutseling werd binnenstebuiten gekeerd en vanuit elke mogelijke invalshoek bekeken en geanalyseerd. Renners, ploegleiders, de bakker van de bomma van Wout, de boekhouder van Peter en de kapper van zijn lief werd dwingend om een mening gevraagd. 

Mijn jongste kind, nochtans een passionele voetballer met een kort lontje, vond het allemaal redelijk simpel: duwen is stom en gevaarlijk.

Peter kreeg een declassering aan z’n broek, Wout een geldboete van 200 Zwitserse frank. Maar daarmee was de kous niet af. Peter Sagan was misnoegd over de lelijke woorden van Wout, die zich volgens hem moest excuseren. 

Ik bedacht dat Peter een mooie toekomst wachtte in de politiek, gezien zijn talent om vlot van wandader tot slachtoffer te muteren; een idee dat ook een gepaste oplossing biedt voor de lauwe lusteloosheid waarmee hij al een paar jaar rondrijdt.

 

Gelukkig werden mijn gekke ideeën weggewuifd door een imposante jonge Zwitser, vat vol branie, revelatie van deze Tour, en door de prangende vraag of hij het deze keer zou redden. Ik hoopte dat iemand na zijn doortocht dwars over de weg zou gaan liggen uit protest tegen eender wat. Ik bad tot de wielergoden voor een accute inzinking bij de achtervolgers. Maar dat bleek allemaal niet nodig. Marc Hirschi kon het zelf. En zonder duwen.

Piraten

 


De etappe kondigde zich aan als een uitgelezen moment voor de stapel achterstallige administratie of een dutje; zo’n traditionele, oersaaie, waarom-heb-ik-hier-naar-zitten-kijken?-etappe, waarvan de zin wel eens in vraag wordt gesteld. 

Gelukkig heeft elke Tour haar gedreven animatoren: ongeleide projectielen die blind aanvallen, omdat het kan. Of ze geniaal zijn of van lotje getikt weet ik niet goed, maar ik zie ze graag, vooral op dagen als deze, waarop Michel en José diep in hun fichebak en hun stoffige geheugen moeten graaien om ons wakker te houden.

 

Ik gokte op een wanhopige aanval van Jérôme Cousin, rode lantaarn op bijna drie uur van leider Roglic. Jérôme is een prozaïsche jongen. “Ik kan niet sprinten en niet klimmen, dus val ik aan”. Als een voortvluchtige, met het mes tussen de tanden, sjeesde Jérôme de afgelopen week weg uit het peloton, zonder op iemand te wachten. Hij houdt van bikepacken, vernam ik. Logisch. Urenlang alleen kilometers malen, zonder omzien, is de default status van koerspiraten en bikepackers. Het maakt niet uit hoe ver het is of waar de meet ligt, de vlucht zelf is het doel.

Renners als Cousin, die zich stierlijk vervelen in een peloton, moeten het hebben van hun optimisme en van een blind soort kloekmoedigheid. Veel meer dan sympathie en nu en dan een prijs voor de strijdlust levert hun ondernemingsdrang zelden op. Ze rijden meestal voor bescheiden pro-continentale ploegjes met lelijke truitjes en verdienen net hun brood. We zien ze doorgaans in de onderste regionen van het klassement of in de bezemwagen. 

 

Jérôme doet me denken aan die andere rode lantaarn en Tourpiraat, Yoann Offredo, van wie Sammy Neyrinck vorig jaar een roerend portret maakte voor Vive Le Vélo. “Het is alsof er een stemmetje in m’n hoofd zegt: “Stop ermee. Waarom doe je jezelf zoveel pijn? Om laatste te worden? Maar de mensen moedigen me aan, en m’n dochtertjes wachten me op in Parijs. Waarvoor doe je het anders? Als je laatste staat heb je niets meer te winnen en kan je net zo goed opgeven. Maar de koers is een metafoor voor het leven. Ofwel zit je achteraan en help je elkaar, ofwel rij je vooraan en schitter je.”

Koers is geen sport. Koers is filosofie, religie en podiumkunst in één grensoverschrijdende discipline.

 

Piraat en pineut van de dag bleek Mathieu Ladagnous, een renner die z’n eigen ambities jaren geleden heeft opgeborgen in een rommellige lade. Ladagnous glipte weg op kilometer 1. Zodra hij de vruchteloosheid van de onderneming inzag hield hij de benen stil, maar ondanks zijn toeristentempo raapte niemand hem op. Arme Mathieu. Nog 160 km te gaan. Ik hoopte dat iemand hem zou aanmoedigen, dat er aan de meet iemand op hem zou wachten. 

dinsdag 8 september 2020

Geen waaiers, maar tranen

 


De ochtend bracht goed nieuws, tot opluchting van wie die nacht matig geslapen had en met klamme handjes aan het ontbijt zat. Geen enkele renner testte positief. Zonde voor de afgeleefde stakkerds die stiekem hadden gehoopt om huiswaarts te worden gestuurd voor de volgende cols.

Wie wel covid-postief testte was de Tourbaas zelf. Christian Prudhomme had zijn representatieve rol iets te letterlijk genomen en her en der een handje te veel geschud. Dat Prudhomme het afgelopen week-end doodgemoedereerd de Franse premier Castex rondreed in de Tourauto, waarna de premier zijn waardering uitsprak voor de keurige manier waarop het publiek de Tour had onthaald, deed al vermoeden dat niet iedereen even goed had opgelet. Président Prudhomme bleek zich in een parallel universum te bevinden, vrij van pandemieën en puberaal publiek.

 

Exit Christian Prudhomme, maar daar maalde niemand om. Alleen renners en fietsen zijn onvervangbaar in de Tour. Bovendien werden er halvelings waaiers voorspeld, een utstekende reden om van bij de start het uiterste puntje van een luie stoel op te zoeken. Helaas zagen wij vooral nervositeit en valpartijen, gedoe dat ik verwacht had, een voorspelling die al snel accurater zou blijken dan mijn bedroevende Tourpronostiek.

 

Over de onedele kunst van het koerspronostikeren kunnen wij enkel vertellen dat het veel weg heeft van wichelroede lopen of tasseografie.

Wekenlang hadden wij statistieken en algoritmen bestudeerd, parcours uit het hoofd geleerd en elkaar doelbewust bestookt met meer desinformatie dan bij de jongste Amerikaanse verkiezingen. Tevergeefs, zo bleek al snel. 

Een goede raad: vertrouw nooit op tips van zelfverklaarde ‘kenners’ als u een koersgokje wil wagen voor de eer, de lol of het goede doel.

 

Geen waaiers dus, maar een belachelijke opeenvolging van valpartijen. Een paar klassementskandidaten kwakten tegen het asfalt en moesten de achtervolging inzetten. Een van ‘mijn’ renners, Formolo, die hoogdringend eens mocht beginnen opleveren, kroop gehavend weer op z’n fiets, z’n rechterschouder in een zorgwekkende hoek. Mijn medelijden won het van mijn frustratie.

Het vallen deed de rust telkens even weerkeren. Renners leren ervaringsgericht, maar hebben een kort geheugen.

 

Terwijl wij geduldig wachtten, naar het scherm turend als duivenmelkers naar de lucht, tastten Michel en José in hun bodemloze zak vol anekdotes uit vervlogen tijden, altijd een veeg teken dat er vooralsnog weinig te beleven valt. Wie al eens koers kijkt op een andere zender begrijpt hoe gezegend wij zijn met onze wielercommentatoren. Het is met commentatoren als met kinderen: ze werken soms mateloos op je zenuwen, je vindt dat ze zeuren, maar zodra ze weg zijn wil je ze terug.

 

Het zou allemaal in de laatste 15 km moeten gebeuren. Helaas. Op 10 km van de meet was er geen waaier te bespeuren en deden wij luidop ons beklag over misleidende weersvoorspellingen. Hadden wij ons echt urenlang paraat gehouden voor een ordinaire massaspurt? Welja. Tot Sammy Bennett spontaan en gegêneerd in tranen uitbarstte na zijn uitgestelde winst. Toen pas herinnerden wij luie, zelfvoldane leeghangers van koerskijkers ons hoe hard renners labeuren, twijfelen en afzien, zelfs zonder waaiers.

maandag 7 september 2020

Rust roest

 


Rustdagen doorbreken de focus en de flow van de trouwe Tourkijkers en worden derhalve als een noodzakelijk kwaad beschouwd. Uit macht der gewoonte zetten Touradepten na de middag verlangend de tv aan, om vervolgens met een schok vast te stellen dat er zowaar niet gekoerst wordt. 

Wij ondergaan een rustdag zoals we slecht weer ondergaan: deemoedig en gelaten.

 

Deze rustdag brengt vooral onrust, in de vorm van honderden onheilspellende wattenstaafjes in de neuzen van renners, ploegleiders, soigneurs en mechaniciens. De afgelopen Pyreneeëntweedaagse, temidden van een massa uitzinnige Baskische wielerfans, die hun bieradem en geestdrift in de gezichten van de passerende renners brulden, baart nogal wat zorgen. 

Stel je voor dat je als toegewijde fan urenlang in de blakende zon of de druilerige mist op een Pyreneeëncol hebt staan wachten op je favoriet, om vervolgens te vernemen dat je al z’n kansen hebt gefnuikt met je speekselrijke aanmoedigingen.

 

Nu hebben rustdagen wel vaker voor commotie gezorgd. In 1964 was Jacques Anquetil op weg naar zijn vijfde Tourzege, een historisch record. Slechts een handvol seconden scheidden hem van zijn landgenoot Raymond Poulidor. Maar Anquetil was er gerust in, zo bleek. Zo gerust dat hij op de avond  van de rustdag stevig ging feesten. De dag nadien hakte de kater er stevig in. Op de top van de Port d’Envalira, ergens halverwege de etappe, stond hij maar liefst vier minuten achter op zijn rivaal. Zijn ploegleider, Raphaël Géminiani, sakkerde en wanhoopte, tot hij een even geniale als twijfelachtige ingeving kreeg en zijn renner een bidon champagne aanreikte. Een wilde gok, die goddank goed uitdraaide. Anquetil daalde de Port d’Envalira af als een bezetene en reed de kloof dicht. Nooit kwam Poulidor zo dicht bij de Tourzege als toen.

 

Het risico op straalbezopen of bekaterde renners weegt dit jaar niet op tegen de angst voor een wattenstaafje met een “positief” resultaat, eens wat anders dan een “positief” plasje. 

Eens mens zou heimwee krijgen naar de peilloze leegte van een doorsnee rustdag, bij uitstek geschikt om al dan niet vermeende dopingschandalen de wereld in te sturen, om nutteloze persconferenties bij te wonen vol bluf en strategische mistspuiterij, om een resem slimme en bedenkelijke transfers op te lijsten, of het het publiek te verblijden met aandoenlijke beelden van vrouwen en kinderen op bezoek.

 

Deze keer wil iedereen maar één ding weten: Wie test positief? Wie moet morgen tegen z’n zin en binnenvettend naar huis? Wie de Tour wint is onvoorspelbaarder dan ooit. Wie hem uitrijdt misschien een even groot raadsel.

zondag 6 september 2020

Mist


 Sommige vragen worden sneller beantwoord dan je had gewenst. De vraag wanneer Thibaut Pinot door zichzelf en het noodlot zou worden gesaboteerd was zo’n vraag. De tragische held Pinot is voorbestemd voor onheil. De beproevingen van Oedipus waren een ponykamp vergeleken met de noodlottigheden die Thibaut’s Tourdroom al jaren dwarsbomen. Een week na de start werd duidelijk dat hij ook dit jaar niet in het geel de Champs Elysées zou oprijden. Terwijl hij loste met een pijnlijke grimas schudde ik meewarig zuchtend mijn hoofd, denkend aan de demonen in het zijne. 

Pinot is de antithese van de vedette. Toen hij in 2015 na zijn zege in de ronde van Romandië werd uitgenodigd door minister Macron sloeg hij de invitatie droogjes af. Hij ging liever vissen. Thibaut prefeert een merguezworstje en een blikje bier boven chique diners. Hij houdt niet van aandacht en heisa, niet van schijnwerpers en kostuums. Als hij niet op de fiets zit, dan is hij het liefste thuis bij z’n ezels, honden en geitjes. De geitjes van Thibaut hebben een eigen Instagram-account, waarop we hem zien dollen met z’n huiselijke fauna, overduidelijk zoveel gelukkiger dan voor de camera’s. Diezelfde camera’s die hem minutenlang in het vizier hielden terwijl hij zichzelf lijdend vooruit sleurde. “Ga daar weg, stelletje voyeurs!”, roep de moederkloek in mij. Dat ik te weekhartig ben voor deze sport, bedenk ik vaak.

 

Ik dacht aan Thierry Gouvenou, de parcoursbedenker van de Tour. Ik stelde me voor hoe Thierry, bij het aanschouwen van het slagveld, minutenlang stomverbijsterd naar het scherm staarde en luid vloekte. Al het denkbare en ondenkbare had hij gedaan om de gele droom der natie, geïncarneerd door Pinot en Alaphilippe, te vervullen: de ploegentijdrit afgevoerd; één enkele individuele klimtijdrit op de agenda gezet; heuvels en cols zorgvuldig afgewogen en uitgekozen. Aan hem zou het niet liggen. En dan lieten die twee Franse sukkels zich op minuten rijden door een paar Slovenen en een bende Colombianen. 

 

Onder de overige slachtoffers van de Pyreneeën reken ik mijn Nederlandse koersvrienden, die hun ontzetting uitschreeuwden over de noeste ploegarbeid van Tom Dumoulin. Ook hij werd voortijdig geschrapt als zegekandidaat, in de eerste plaats door Dumoulin zelf. Tom, immer zelfkritisch en rechtlijnig, besloot dat hij niet goed genoeg was, en zette zich zonder dralen aan kop om de ploeg te dienen. “Doe dat toch niet!”, weerklonk het wanhopig in menig huiskamer. Ik vond Tom een hele heer, een nobele meneer. Maar bovenal vond ik het zonde.

 

“De Tour win je in bed”, beweerde Joop Zoetemelk. Volgens mij win je de Tour vooral in je hoofd. Het hoofd van een Tourwinnaar is opgeruimder dan de kleerkast van Marie Kondo. Alles ligt er op z’n plaats. Er slingert niets rond wat er niet thuishoort. Zo mistig als zondag op de Soudet wordt het er nooit. 

vrijdag 4 september 2020

Gejaagd door de wind



Kinderen en dieren worden onrustig wanneer het stevig waait. Minder geweten is dat wind gekke dingen doet in het hoofd van de koersfan. Van zodra iemand gewag maakt van waaiers stijgt ons adrenalinepeil en gaan wij naarstig op zoek naar wifi en beeld. 

Voor de koersleken: een waaier is de trapvormige formatie die een groep renners aanneemt wanneer de wind van opzij komt, om de windweerstand zo klein mogelijk te maken. Het klinkt bedrieglijk simpel, maar alleen al de gedachte aan waaiers doet sommige renners peentjes zweten. Wat la Planche des Belles Filles is voor een sprinter, dat zijn waaiers voor iele klimmerstypes en ongeoefdende dutsen: een verschrikking. Wie aan de staart hangt wordt er letterlijk uit gewaaid.

 

Waaiers zijn al wat nodig is om van een slaapverwekkende sprintetappe een slagveld te maken. Waaiers zijn oorlog. Wie niet mee is, wordt afgeslacht. Waaiers zijn onverwachte cadeautjes, toefjes versgeklopte slagroom op een versgebakken taart. 

 

De weersvoorspellingen en het terrein waren alvast veelbelovend. Zou het? Kon het zijn? Mochten we eindelijk hopen op Koers, na twee dagen gelummel en gelanterfant?

De jongens van Bora spuugden even in hun handen en gooiden een bommetje in het peloton. Het hele sprintersgild moest eraan geloven. Peter Sagan wilde z’n groene truitje terug en mende z’n troepen. Terecht. Niemand die Peter herkent in een gewoon ploegtruitje. Ik onderdrukte een vlaag van medelijden met al wie niet voorin zat. Koers is niet voor kinders. 

 

Terwijl ik genoot van de wrede chaos besloot Thomas een ‘De Gendtje’ te doen en op 94 km van de meet weg te glippen, alsof hij zich plots herinnerde dat hij dringend ergens verwacht werd. “Dit zal hij niet redden, hoor, orakelde José. Ik wuifde José z’n opmerking weg als een vervelende vlieg. Soms moet een mens gewoon even vurig in iets geloven.

Bovendien weet je het nooit met Thomas, die grossiert in mirakels en verbazing. Als Thomas De Gendt niet bestond, dan moest hij hoogdringend worden uitgevonden.

Even later slonk de voorsprong van De Gendt als de ijskappen op Antarctica: gestaag en verontrustend.

 

Gelukkig was er geen tijd om te treuren. Gelukkig kregen we waaiers. Wat overbleef van het peloton werd aan stukken gescheurd als een antilopenjong in de muil van een uitgehongerde leeuw. Er sloop zowaar een opgewonden tremolootje in de stem van Renaat. Michel herhaalde zijn absurde verzoek aan Roglic, de grootste kanshebber op geel in Parijs: Wout aan de zege helpen. Overmatig chauvinisme is een hardnekkige kwaal, eentje waar we geen gepaste remedie, maar een extra grote mantel der liefde voor hebben. 

Gelukkig won Wout, omdat het in de sterren en de wind geschreven stond; omdat niemand beter is dan Van Aert, opgetrokken uit kryptoniet en koppigheid.

donderdag 3 september 2020

Klimpijn




Bergen worden beroemd omdat er op gekoerst wordt. Sommige bergen worden beroemd omdat iemand erover schrijft.

De Mont Aigoual figureerde voor het laatst in de Tour in 1987 en staat enkel in mijn geheugen gegrift als de berg die schrijver Tim Krabbé, ‘De Renner’, in 1977 bedwong.

Ik las ‘De Renner’ als prille twintiger omdat iemand het mij had aangeraden, zoals dat gaat. Ik werkte me in één avond door de 150 pagina’s. Nooit had ik vermoed dat sport literatuur kon worden. Het hoofd van een renner is geen gezellige plek om te vertoeven, onthield ik voor altijd. Ik vond het fijn voor Tim Krabbé dat het Tourpeloton op zijn Mont Aigoual finishte, het soort eerbetoon dat klopt als een drinkbus.

 

Van die aankomst op de Mont Aigoual werd heel wat verwacht. De verwachtingen van koersfanaten staan altijd hoger gespannen dan wijselijk is, vooral wat stijg- en klimwerk betreft. Weinig dingen waar wij zo gehypnotiseerd naar staren als de lijdzame kop van de klimmer bergop. 

Klimmen doet pijn, we moeten daar eerlijk in zijn. Persoonlijk mijd ik pijn als de pest. Niet zo lang geleden wilde ik weten hoe ik beter kon leren klimmen. Het goede nieuws was dat iedereen het kan leren, aldus de experten. Het slechte nieuws was: “Vecht niet tegen de pijn in je benen, maar laat het je herinneren dat die pijn net de reden is waarom je zo graag fietst.”, Mijn klimdrang werd meteen getemperd. Zo dringend was dat hele klimmen nu ook niet en tenslotte was het jaagpad lekker makkelijk dichtbij.

 

Pijn is niet de reden waarom ik graag fiets, maar wellicht de reden waarom ik van bergetappes hou. In elke koersliefhebber schuilt een verdoken sadist.

Ik zag Greg omhoog zwalpen, met zorgwekkende zwiepjes naar links en rechts, en vroeg me af hij aan het genieten was. Zo zag het er niet uit, maar je weet het nooit. 

Jesus Herrada, een Spaanse renner met een naam die een klimmer betaamt, stampte zich een weg omhoog, z’n mond wijd open, een straaltje elastisch kwijl in de linkermondhoek. Anderen leken verdacht moeiteloos naar boven te glijden. Dat heb je wel vaker met wielrennen: dat het er zo idioot simpel uitziet. Kazach Alexey Lutsenko, de incarnatie van zijn ploegmanager en landgenoot Alexander Vinokourov, de man die in 2007 roemloos huiswaarts werd gestuurd nadat hij betrapt werd op bloeddoping, huppelde spelenderwijs naar de top. Ik vond er weinig aan, zoals wel vaker het geval is wanneer Astana wint. Koersfanaten zijn geen vergevingsgezinde mensensoort. De zwalpende Greg werd derde, eens wat anders dan vierde. Hoe zou het voelen om altijd goed te zijn, maar nooit meer de beste? En wat had Tim Krabbé daar ook alweer over geschreven?

Volksverheffing

Sprintetappes zijn de stiefkinderen van de Tour. Potentiële kijkers gaan er niet voor zitten, op de laatste 5 kilometer na, tenminste als ze op tijd wakker worden uit hun koersdutje. Klassementsrenners, de sterren van de show, halen er hun neus voor op. Alleen echte sprinters worden blij van sprinten, tenminste als ze op hun fiets blijven zitten, een niet vanzelfsprekende vanzelfsprekendheid.

Pure sprinters zijn vreemde eenden in de bijt, rondrijdende afwijkingen van de rennersnatuur. Wielrennen is in se een duursport. Een sprinter sleurt honderden kilometers lang z’n gewicht aan nutteloze anaërobe type 2-spieren over berg en dal om hopelijk een halve minuut voor de meet toe te slaan in één welgemikte explosie.

Over de psyche van de sprinter wordt vanalles verteld, niet noodzakelijk waarheden. Dat het alfamannetjes met een kort lontje zijn; dat ze als eksters verzot zijn op al wat blinkt; dat ze fietsen zonder remmen; dat ze niet tegen hun verlies kunnen.

 

Een wielerfotograaf deelde een foto van Caleb Ewan, een wonderlijk soepele en zwierige sprinter die ik nooit van al het bovenstaande zou verdenken. De kuiten van Ewan speelden de hoofdrol in de foto: strakker gespannen dan een bungee-elastiek waar honderd kilo waaghals aan bungelt; een compositie vol expressie. De kuiten van Ewan knipoogden en grijnsden tegelijk. Ik probeerde de kuiten tevergeefs te spotten in het lusteloos keuvelende peloton. Sprinters beschikken over de goddelijke gave van het onzichtbaar opgaan in de massa. Verdwijnen is een kunst die sprinters goed uitkomt: zorg dat niemand op je let, zodat je plots kan verschijnen in een flits.

 

“Er gebeurt geen reet”, verzuchtte Renaat halverwege de etappe, een waarheid als een kudde koeien. Er gebeurde niets van enig belang. Renners fietsten door het landschap als een groep schoolkinderen op begeleide excursie. Ik hoopte bijna dat iemand zou vallen ter animatie, een lelijke gedachte die ik meteen verdrong.

 

Toch horen sprintetappes bij de Tour om tal van redenen. Waar en wanneer krijgt de indommelende koerskijker zoveel gedetailleerde duiding over koersromances, vetes, transfers en akkefietjes als tijdens een slaapverwekkende Touretappe? Op een kleurrijke achtergrond van futloze fietsers leren wij nutteloze weetjes over kastelen, lokale gebruiken, het rijpingsproces van deze of gene Franse kaas of het vervaardigen van eikenhouten wijnvaten; over horlogerie, suikergoed, het café van wijlen de schoonvader van Eddy Merckx of in welke uitspanning ze de lekkerste coq au vin serveren. Lange, vlakke touretappes zijn een unieke vorm van volksverheffing. 

 

Volksverheffend of slaapverwekkend, de laatste kilometer van de sprintetappe brengt doorgaans genoeg instant suspens om het geeuwen snel te vergeten. Vooral wanneer Wout de sprint wint, al was het maar omdat iedereen nu eindelijk kan stoppen met zeuren.

dinsdag 1 september 2020

Vroege vlucht


Weinig wielergebruiken zijn zo lastig uit te leggen als de vroege vlucht. Renners die uit het peloton wegschieten als gummi kogels uit een nerfpistool terwijl het startschot nog in hun oren ruist.

Geen Tourdag zonder een groepje wanhopigen en waaghalzen die ontsnappen uit het lijvige peloton, nog voor Michel en José hun potje fabriekspudding hebben uitgeschraapt. Statistisch gezien is de kans dat de vluchters het uitzingen tot de finish uiterst klein. De voortvluchtigen mogen best even hun kans wagen, naar hun ouders, lief of bomma wuiven, de sponsor paaien, zich een paar uur een held wanen. Maar winnen is hen zelden gegund.

 

Als jeugdig koersleek stond ik er steevast wat bedroefd naar te staren, naar die ongenadig tikkende chrono die de slinkende voorsprong wegtikte; hoe zo’n dapper groepje zonder mededogen werd ingehaald door een driest jagend peloton. Al die moeite voor niets; zoveel vruchteloos vergoten zweet. De vluchters zelf leken nochtans zelden diep teleurgesteld, alsof ze het al van bij de aanvang van hun excursie hadden geweten. Intussen weet ik dat koers een apart soort logica hanteert, makkelijk te verwarren met absurditeit.

 

De allermooiste vluchten zijn solovluchten. Weinig dingen zo lastig als urenlang moederziel alleen een ritmisch ronddraaiend peloton voor blijven, opgejaagd als een hert in november.

Drieënvijftig jaar geleden ging de Fransman Albert Bourlon er in de Touretappe van Carcassonne naar Luchon alleen vandoor op 253 kilometer van de streep, een record. Geen zinnig renner die aan zo’n exploot begint. Bourlon won de rit met 16’20” voorsprong. Het zou duren tot 1991 vooraleer er iemand in z’n buurt kwam, toen Thierry Marie 234 solokilometers maalde tussen Arras en Le Havre. Een exploot dat hij deels zingend tot een goed einde bracht.

Dagen met kansen voor avonturiers worden in onze contreien ook wel Thomas De Gendt-dagen genoemd. Op zulke dagen wachten wij semi-geduldig op de opwindende woorden “aanval De Gendt”. De Gendt is een cultbaroudeur die van gewiekst wegsluipen een kunst en handelsmerk heeft gemaakt. Ik verdenk hem ervan het motto “Aanvallen is vrijheid” op z’n linkerbil te hebben getatoueerd. Als Thomas aanvalt wordt er hoorbaar gezucht in het peloton. Vallen doet hij zelden. Tot woeste manoeuvres laat Thomas zich niet verleiden. Trappen doet hij alleen of in bescheiden gezelschap. Thomas is dat onpeilbare, onverstoorbare jongetje in de klas dat liefst alleen speelt.

Voorlopig blijft ons halfslachtige geduld onbeloond. Thomas sukkelt, niet zozeer met zichzelf, maar met een geblokkeerde rug, een pijnlijk euvel dat zijn gebruikelijke aanvalslust beteugelt. Gelukkig is Parijs nog ver. Na dagen, wat zeg ik, maanden vol kranige hopeloosheid kan ik wel een dosis avontuur gebruiken.