Weinig wielergebruiken zijn zo lastig uit te leggen als de vroege vlucht. Renners die uit het peloton wegschieten als gummi kogels uit een nerfpistool terwijl het startschot nog in hun oren ruist.
Geen Tourdag zonder een groepje wanhopigen en waaghalzen die ontsnappen uit het lijvige peloton, nog voor Michel en José hun potje fabriekspudding hebben uitgeschraapt. Statistisch gezien is de kans dat de vluchters het uitzingen tot de finish uiterst klein. De voortvluchtigen mogen best even hun kans wagen, naar hun ouders, lief of bomma wuiven, de sponsor paaien, zich een paar uur een held wanen. Maar winnen is hen zelden gegund.
Als jeugdig koersleek stond ik er steevast wat bedroefd naar te staren, naar die ongenadig tikkende chrono die de slinkende voorsprong wegtikte; hoe zo’n dapper groepje zonder mededogen werd ingehaald door een driest jagend peloton. Al die moeite voor niets; zoveel vruchteloos vergoten zweet. De vluchters zelf leken nochtans zelden diep teleurgesteld, alsof ze het al van bij de aanvang van hun excursie hadden geweten. Intussen weet ik dat koers een apart soort logica hanteert, makkelijk te verwarren met absurditeit.
De allermooiste vluchten zijn solovluchten. Weinig dingen zo lastig als urenlang moederziel alleen een ritmisch ronddraaiend peloton voor blijven, opgejaagd als een hert in november.
Drieënvijftig jaar geleden ging de Fransman Albert Bourlon er in de Touretappe van Carcassonne naar Luchon alleen vandoor op 253 kilometer van de streep, een record. Geen zinnig renner die aan zo’n exploot begint. Bourlon won de rit met 16’20” voorsprong. Het zou duren tot 1991 vooraleer er iemand in z’n buurt kwam, toen Thierry Marie 234 solokilometers maalde tussen Arras en Le Havre. Een exploot dat hij deels zingend tot een goed einde bracht.
Dagen met kansen voor avonturiers worden in onze contreien ook wel Thomas De Gendt-dagen genoemd. Op zulke dagen wachten wij semi-geduldig op de opwindende woorden “aanval De Gendt”. De Gendt is een cultbaroudeur die van gewiekst wegsluipen een kunst en handelsmerk heeft gemaakt. Ik verdenk hem ervan het motto “Aanvallen is vrijheid” op z’n linkerbil te hebben getatoueerd. Als Thomas aanvalt wordt er hoorbaar gezucht in het peloton. Vallen doet hij zelden. Tot woeste manoeuvres laat Thomas zich niet verleiden. Trappen doet hij alleen of in bescheiden gezelschap. Thomas is dat onpeilbare, onverstoorbare jongetje in de klas dat liefst alleen speelt.
Voorlopig blijft ons halfslachtige geduld onbeloond. Thomas sukkelt, niet zozeer met zichzelf, maar met een geblokkeerde rug, een pijnlijk euvel dat zijn gebruikelijke aanvalslust beteugelt. Gelukkig is Parijs nog ver. Na dagen, wat zeg ik, maanden vol kranige hopeloosheid kan ik wel een dosis avontuur gebruiken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten