Er lijkt geen einde te komen aan de opwaartse lijn van deze Tour. Als hemelbestormers klimmen, stijgen, klauteren de renners omhoog, altijd maar omhoog, alsof er geen horizon bestaat.
Op de eerste klim van de dag verliest Sam Bennett zijn greep op een voorspoedige uitkomst. Als een gevallen klimmer aan een touw boven een ravijn bungelt hij aan de grupetto. Hopelijk hijst iemand hem naar boven.
André Greipel, de vriendelijkste sprinter uit de koersgeschiedenis, stapt af ergens halverwege een berg. Hij vraagt zich af wat hij daar doet. Iedereen vraagt zich af wat André daar doet. Misschien vragen wel meer renners zich vandaag af wat ze daar doen.
Thomas De Gendt vraagt zich niets af, maar trapt, alsof de vorige 2800 km zuiver ter opwarming waren, alsof hij alleen op de wereld is. Op de flanken naar het plateau des Glières zullen zijn reisgezellen hem achterlaten. Dat geeft niet. Thomas is een eenzaat.
Het lichtpunt aan het einde van de tunnel omhoog is Isaac Newton. “Alles wat omhooggaat, komt ook weer naar beneden”. Na klimmen volgt dalen.
Ik hou niet van dalen, vooral niet van dalende reners. Sommigen dalen zoals een slechtvalk naar z’n prooi duikt; anderen als een wiebelend hertenjong dat z’n eerste stapjes zet. In beide gevallen zie ik het niet graag, maar kijk ik toch, zoals mensen likkebaardend een dubbele steak béarnaise bestellen terwijl ze denken aan de impact van de veeteelt op het klimaat.
Marc Hirschi is een slechtvalk, maar ook slechtvalken hebben wel eens een mindere dag, zo’n dag waarop de prooi hen net ontglipt. Ik zie Marc vallen en kijk weg. Wanneer ik weer durf kijken zit hij terug op z’n fiets en werpt zich met dezelfde doodverachting naar beneden, met één ontvelde linkerarm en een vuile broek. De slechtvalk is alleen. De prooi is weg.
En dan is het tijd. In de achterhoede worden uitgewrongen renners als hoopjes zwerfafval langs de weg gedropt. Wout hapt ze weg als Pac-Man en bestormt het gravelpad alsof daar een leven te redden valt. Die arme Richie Porte, tot op dit moment op wonderbaarlijke wijze gespaard van zijn gebruikelijke pech, rijdt lek.
De man in het geel raast als een stormram naar voren, waar nog volk op te rapen valt, rakelings langs een ereteken voor gesneuvelde verzetsstrijders. Hier en nu is elk verzet dapper, maar zinloos, fluistert hij in het oor van z’n jonge vijandelijke vriend en landgenoot. Voorin overleggen twee Grenadiers over wie de bloemen krijgt. De meesterknecht mag voorgaan, een mooi en wijs besluit na zoveel labeur.
Als het stof is gaan liggen en de prijzen zijn verdeeld ruist een vermoeide zucht van verlichting door de Alpen. Iedereen leeft nog. Parijs lijkt plots niet meer zo ver.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten