biekesblog


zondag 28 april 2019

La Doyenne voor dames: topkoers zonder beeld




Twee grote wereldbekerwedstrijden reden de vrouwen afgelopen week. Maar die werden niet uitgezonden. “Een gemiste kans”, baalde Annemiek Van Vleuten luidop voor de camera’s.
De ASO (het Franse bedrijf dat naast de Waalse Pijl en L-B-L ook de Tour de France organiseert) kreeg een bescheiden standje van Davis Lappartient, opperhoofd van de UCI. Volgens de UCI-reglementen moeten WordTour-koersen bij de vrouwen vanaf volgend jaar minstens 45 minuten aan livebeelden beschikbaar stellen voor uitzending. Bolwassing of niet, de ASO had geen zin om dit jaar al aan die vereiste te voldoen, in tegenstelling tot de meeste andere koersorganisatoren die intussen begrepen hebben dat we in de 21ste eeuw zijn beland.
Dus volgen we de vrouwenkoers op Twitter, zoals wel vaker, en met dank aan de talloze twitter-accounts van mensen en collectieven die weten dat het vrouwenwielrennen de moeite waard is.
Dat volgen valt niet mee. Het is lastig het overzicht te bewaren in een niet chronologische veelheid aan tweets en foto’s. Afstanden inschatten en de kansen van talloze aanvallen en ontsnappingen beschouwen is een taak die concentratie vraagt. Indommelen is niet aan de orde.
“We give you names as soon as we can”, lees ik over een zoveelste aanval. Terwijl ik snak naar beelden van een schijnbaar hectische wedstrijd, kan ik alleen maar “Fuck you, ASO” denken en tikken. Veel twitteraars zijn het met me eens. Het regent klachten richting ASO. “Annual tweet to @amaurysport to be less backward with women’s cycling. You suck!”, lees ik.
Ik leg mijn hoop op overzicht in de chaos zoals wel vaker bij Peter van der Veen, een Nederlandse Twitteraar die ons gratis en degelijk op de hoogte brengt van wat er gaande is. Ik heb geen idee hoe hij het doet, maar hij is doorgaans een van de eersten die met correcte namen en feiten komt. Peter is mijn redding op beeldvrije vrouwenkoersdagen.

Beeld of geen beeld: het wordt een bar koude en natte koers, en die hadden we nog niet gehad dit voorjaar. Wielerfans zouden zich ernstig zorgen moeten maken over de opwarming van de aarde, gezien het ondermaatse aantal natte modderwedstrijden van de laatste jaren. Waar is de tijd van de besmeurde en onderkoelde hoopjes coureur na de aankomst? Van het hopeloze gepriegel met flapperende regenjasjes? Vandaag is de dag voor de schaarse renners die gedijen op de fiets wanneer iedereen liever onder een dekentje op de sofa kruipt. Het is hooguit 6 °C aan de start en de regen stroomt gul uit de hemel. Ik voel geen enkele aandrang om te gaan fietsen.




In dat herfstweer onplooit zich een razend spannende achtervolgingsrace met een ontketende Van Vleuten die La Redoute op haar eentje bestormt, en daarachter een jagend luxegroepje met toppers Van der Breggen, Langvad, Spratt, Niewiadoma, Ludwig, Vollering, Novolodskaya, Paladin, Van Dijk, Deignan en Longo Borghini, een groepje waar nog schoon volk bij komt aansluiten. De kwaliteit van de jagers ten spijt loopt Van Vleuten indrukwekkend uit. Genoeg tweede plaatsen gesprokkeld de afgelopen weken. Tijd voor revanche. De frustratie over het ontbrekende beeld stijgt met de spanning. Van Vleuten komt eenzaam en met ruime voorsprong over de Roche-aux-Faucons. Ze kan “op haar chique bijten” als geen ander. Ik mompel “gaaaaaan, Annemiek!”, tegen mijn smartphone. Het duurt welgeteld minuten voor de verlossende tweet komt: Van Vleuten wint na een bewonderenswaardige solo bergop van 37 km. Koerspetje af. Geen idee met wat voor grijns ze over de meet komt.

Terwijl deze heldinnenstrijd aan ons voorbij gaat gebeurt er bij de mannen vooralsnog bijzonder weinig, op de opgave van wat doorweekte en verkleumde renners na.
Welgeteld 1 minuut na het begin van de uitzending zien we wereldkampioen Valverde in de auto stappen. Elke illusie op die historische en glorieuze vijfde overwinning kan meteen de vuilnisbak in.  
Op 75 km van de finish vallen voorts in hoofdzaak vertrokken gezichten en binnensmonds vloekende renners op te tekenen. Dat we uitgerekend een prachtige koersfinale van de vrouwen moeten missen terwijl we naar traag fietsende en afstappende mannen zitten te kijken, ik krijg het maar moeilijk verteerd.

Het goede nieuws is: ik ben niet de enige. Wielerfans (m/v/x) uit de hele wereld maakten zich druk over de idiote beslissing van de dinosaurussen van de ASO. Een beetje koerskenner heeft al een tijdje door dat de vrouwen beklijvend een aantrekkelijk koersen. De Amstel Gold Race scoorde dit jaar een record aantal kijkers voor de vrouweneditie. De tijd dat organisatoren ongestoord met dit soort prehistorische onzin wegkwamen is voorbij, zo blijkt. Al hebben sommigen dat zelf nog niet helemaal begrepen. Op de vraag van journalisten waarom de ASO geen beelden beschikbaar wilde stellen, hadden de heren enkel “no comment” in huis. Als u me vraagt wat ik denk inzake de visie van de ASO over het wielrennen van de toekomst, dan is”no comment” allicht mijn beleefdste antwoord.
-->

maandag 22 april 2019

Bim Bam!



Zelden ontplooide een Paasdag zich in zoveel zomerse glorie. Het vooruitzicht van een rijkelijk Paasmaal, hoogzomerweer en een dag Hollandse koers, meer heb ik niet nodig om fluks uit de bedstee te springen. Dat de dag alsnog de hooggespannen verwachtingen ruimschoots wist te overtreffen, omdat iemand zich nergens wat van aantrok, dat kon ik bij de ochtendkoffie onmogelijk vermoeden. Er zou vandaag namelijk koersgeschiedenis geschreven worden.

Nu is wielrennen niet de meest voorspelbare sport van de wereld. Toch zijn er een aantal ongeschreven wetten en regels die zich doorgaans laten gelden.
Het wonderkind dat gisteren vriend en vijand verstomde maakt er een punt van om die wetten en regels straal te negeren. Hoezo, je kan niet aanvallen in de Amstel op 43 km. van de finish? Hoezo, je sprint niet van aan kop? Hoezo, je maakt geen minuut achterstand goed op de kopgroep in de laatste 5 kilometer voor de finish? Hoezo, je kan niet snoeihard tegen het asfalt smakken en dan gewoon even fris verder rijden?

Er was gisteren heel wat aan de hand. Het hagelde opmerkelijke feitjes die na een normale wedstrijd uitgebreid becommentarieerd waren geworden. Grootmeester Sagan die opgaf. Belgische hoop in bange Ardense dagen Wellens die van de fiets stapte. Wereldkampioen Valverde die in geen velden of wegen te bespeuren viel. Het stoere Education First. Het viel allemaal in het niets bij de gekkigheid van het veulen. Hij kon helemaal niet winnen. Het was veel te laat om nog te winnen. Maar toch deed hij het. Gewoon. Omdat hij daar zin in had. Omdat hij zich al snel verveelt in een normale koers. Omdat het sterker is dan hemzelf. Omdat hij niet denkt met z'n hoofd, maar met z'n buitenaardse benen, benen die hij onmogelijk stil kan houden. Aan het eind van een honderdtal onvergetelijke slotmeters sloeg hij zichzelf vol ongeloof op het hoofd. "Heb ik dit nou echt gedaan?". Wij vroegen ons precies hetzelfde af.

De Paasklokken klepperden glorieuzer dan fatsoenlijk was. In de buurt van commentaarhokken, radio- en tv-studio's allerhande werden schokgolven van 8 op de schaal van Richter gemeten. Familieleden die uitbuikend waren ingedommeld, schrokken wild op uit hun verdiende middagdut. "Wat een mafkees", wist pa Van der Poel grijnzend uit te brengen, een zeldzame uiting van ingehouden bewondering. José, die toch aardig wat koersontknopingen in z'n respectabele geheugen heeft zitten, stamelde "tjongetjongetjonge".
Topcoureurs haalden opgelucht adem, als waren ze aan een dodelijke aanslag ontsnapt, omdat de nieuwe koersmessias de komende weken niet meer aan de start verschijnt. Wielercommentatoren wereldwijd werden gek of sprakeloos van consternatie. "Ik moet even gaan liggen", bekende een koerstwitteraar ontsteld.

Plots was niets nog hetzelfde. Het wielrennen was die dag heruitgevonden. Door een beginneling. Wereldwijd houden ploegleiders en koersdokters vandaag crisisberaad. Vertwijfeld staren ze naar hun trainingsschema's, beproefde tactieken en wattagemetingen. Iemand gooit zuchtend een hartslagschema in de papierversnipperaar. Iemand anders overweegt een overstap naar het turnen of het bobsleeën. Renners checken hun contracten op vroegtijdige uitstapmogelijkheden.
En Mathieu, die gaat nu gewoon lekker mountainbiken. Daar heeft ie geweldig veel zin in. Als Mathieu ergens zin in heeft, dan is niets onmogelijk.








 

woensdag 17 april 2019

Melkzuurrecord



Zelfs in een koersdevoot land als België zijn de liefhebbers van tijdritten schaars. Rijden tegen de klok heet saai, monotoon en slaapverwekkend. Zelf vind ik het een van de meest poëtische en heldhaftige disciplines op twee wielen. Doorgaans voel ik me vrij eenzaam in mijn tijdritenthousiasme.

Misschien dateert mijn afwijking van die ene zenuwslopende tijdrit uit 1989, die nog helder in m'n geheugen zit. Laurent Fignon verloor zijn Ronde van Frankrijk met 8 luttele tijdritseconden. Je kan een kop koffie inschenken in 8 seconden; "Hallo, hoe is het?" zeggen in 8 seconden. De meeste gedachten nemen meer tijd in beslag dan 8 seconden. Ik herinner me van die legendarische tijdrit vooral de verbijstering van publiek en commentatoren, en het ongeloof van de uitgeputte Fignon. Lemond, ritwinnaar en onvoorziene gele trui, zag er ergerlijk fris uit onder dat ridicule roze petje. Saai was het allerminst.

Wat tijdrijden uniek maakt is evident: je enige tegenstander ben je zelf. Er valt niemand anders iets te verwijten wanneer het niet loopt zoals verwacht. Tenzij je fiets het begeeft. Wie niet consistent snoeihard en ultra gestroomlijnd kan fietsen houdt zich best ver van het tijdrijden.
Toen Victor Campenaerts met veel bombarie aankondigde dat hij het werelduurrecord zou breken, ging er her en der een wenkbrauw omhoog. Victor wie? Het palmares van Campenaerts leest niet als een omnibus. Een etappe in de Ruta del Sol en eentje in de Tirreno Adriatico, niet toevallig allebei tijdritten. Twee keer Belgisch kampioen tijdrijden (een eitje) en twee keer Europees kampioen tijdrijden, niet eens tegen de groten der aarde.
Laten we wel wezen: Campenaerts is geen topcoureur. Dat weet hij zelf ook. Zijn vriend Jef Van Meirhaeghe wond er geen doekjes om: "Victor heeft geen koersverstand". Eerlijke vrienden zijn de beste.

Zijn werelduurrecord naast dat van Merckx leggen is zinloos en onnozel. Merckx was en blijft de beste wielrenner die ooit op een fiets heeft gezeten. Eddy won alles, overal, en had dat werelduurrecord helemaal niet nodig, zeker niet aan het einde van een jaar waarin hij de Tour, de Giro, de ronde van Lombardije, Luik-Bastenaken-Luik en nog een resem andere belangrijke koersen had gewonnen. Maar Eddy heette niet voor niets de kanibaal, en dus moest ook dat wereldrecord aan diggelen. Dat Eddy het werelduurrecord verbrak sprak vanzelf.

Victor Campenaerts is geen Merckx, en ook geen Wiggins. Victor is een eerder middelmatig renner, met bovenmatig veel branie en toewijding, die erin slaagt boven zichzelf uit te stijgen door harder te werken en meer af te zien dan de rest. En net daarom is zijn werelduurrecord mooier en glansrijker dan dat van Eddy en Sir Bradley. Omdat hij iets doet wat buitengewone discipline vraagt, wat zijn talent uitdaagt en tot het uiterste rekt. "Misschien zal dit het hoogtepunt van mijn carrière blijven", reageerde 'Vocsnor' zelf na zijn imposante exploot. Dat zou best kunnen. Maar misschien is dat niet erg. Misschien volstaat de herinnering aan dat ene memorabele en magische uur, waarin hij een werd met zijn fiets, half mens - half machine werd, en de grenzen van de pijn aftaste en overschreed.

Pijn is een belangrijk signaal van het menselijk lichaam. Pijn waarschuwt ons voor nakend gevaar. Wielrenners kunnen als geen ander pijn negeren, erdoor heen fietsen als door een vliegengordijn. In de laatste 10 kilometer beet Victor de vastberadene door de pijn van bijtend melkzuur, zoals een normaal mens door een te lang geroosterd stukje toast. Hij wist dat het hem zou lukken en draaide rondjes als een wasmachine op het droogzwierprogramma. Ik ijsbeerde nagelbijtend heen en weer voor het tv-toestel waar José en Renaat eerbiedig fluisterden. Ik vond het prachtig. Niet omwille van dat record, niet omdat het een Belg was die het flikte, maar omdat het die redelijk middelmatige Victor was die zichzelf en de verwachtingen overtrof, en die met matig talent en bovenmatige toewijding geschiedenis schreef.





maandag 15 april 2019

Een zondag in de hel



Wielerfans beheersen de kunst van het overdrijven. Een koers is niet spannend, maar episch. Renners zijn geen sterke atleten, maar helden. Paris-Roubaix is niet lastig, maar een hel.
We strooien gretig en zonder veel voorbehoud met hyperbolen en hoofdletters en genieten daar zichtbaar van. Wie ons droog en zakelijk op ons gebrek aan relativeringszin wijst, vinden we een droogkloot of spelbederver.
Voor geen enkele koers hebben we zoveel superlatieven veil als voor Paris-Roubaix, een ruim 250 km lange lijdensweg langs godvergeten Noord-Franse slaapdorpen en velden, over kasseistroken (secteurs pavés) waar een mens zich zelfs te voet slechts met moeite overeind houdt. De bonkige 'pavés du nord' hebben de reputatie even koppig en weerbarstig te zijn als de stugge Noord-Fransen zelf. 

Die ene heilige en langverwachte voorjaarszondag worden de uitgewoonde dorpjes van le Nord-Pas-de-Calais overspoeld door uitgelaten hordes Vlaamse koersgekken. Bescheiden volkscafés als Le Pavé of Café du Sport verdubbelen hun jaaromzet in een enkele namiddag. Boeren sakkeren omdat hun vers geploegde velden platgetreden worden door niets ontziende wielerfans.

Ik reis mee met Dominique en vrienden, ervaren Roubaix-pelgrims met goesting en opwinding en handig veel parcourskennis.
Eerste en obligate halte: het mythische bos van Wallers, waar zich de beruchte kasseistrook Trouée d'Arenberg verschuilt tussen de bomen. Hier brak Museeuw z'n knie en Gaumont z'n dijbeen. Van op afstand ziet de weg er onschuldig en idyllisch uit. Tot je de kasseien betreedt. Ik struikel drie keer over een lompe en dwarse steen en sla bijna m'n voet om in het gladde gat tussen twee kasseien. Ik wil niet eens weten hoe je hier overheen fietst. "Ik heb het vorig jaar geprobeerd, maar het is ondoenbaar. Fietsen doe je hier in de berm." verklaart Jef uit eigen ervaring. De kasseistrook wordt op dat vroege uur al omsingeld door reikhalzende koersfans, met vlaggen en petjes uit alle werelddelen. Barbecues worden aangestoken met een scheut benzine. Er wordt met coolboxen vol bier gesjouwd. Een man wappert optimistisch met een vlag waarop het hoofd van Oliver Naesen ons toegrijnst.



Er is geen tijd om te mijmeren, want de koers wacht niet. Op naar onze eerste post, een kasseistrook tussen hoger liggende velden, van waar je perfect zicht hebt op uit de bocht knallende renners. "Als de helicopter boven ons hoofd hangt komen ze eraan", zo leer ik. Radio Sporza heeft ons min of meer op de hoogte gebracht van de stand van zaken: er wordt belachelijk hard gevlamd, er wordt gevallen, er wordt lekgereden. Van in de verte zien we ze komen, tussen stofwolken, volgauto's en motoren. Loeihard vliegen ze de bocht om. Ik probeer te zien wie er in de kopgroep zit en spot Van Aert, Van Avermaet, Sagan, Vanmarcke en Stybar. Sep oogt gezwind. Ik krijg instant spijt dat ik hem na zijn mottige valpartij van een paar weken geleden zonder omwegen uit mijn Sporza ploeg heb gekegeld.



In een dorp van 3 straten, waarvan ik de naam ben vergeten, houden we halt voor de innerlijke mens. Wanneer we de deur van het dorpscafé openen, walmt de geur van braadworst en frieten ons tegemoet. Het café zit afgeladen vol West-Vlamingen, die daar samentroepen op uitnodiging van ex-renner Nico Mattan. Dampende schalen vlees en flessen wijn gaan in het rond; in de onooglijke keuken en achter de toog kunnen ze het tempo amper bijhouden. De 4 vaste stamgasten van het café verschansen zich in een tochtige hoek achterin het café, beduusd door zoveel Vlaams jolijt. Wij slaan een apero achterover en grissen een stuk lookworst en rillettes mee. Dan moeten we hoogdringend verder, weer de koers in.

Dominique blijkt een begenadigd rallyrijder. Jos kent het parcours als z'n broekzak en wijst blind de weg. We snijden bochten aan alsof er iemand ligt dood te bloeden op de achterbank en we op weg zijn naar de spoed. In de koffer rammelen de koffiemokken. Mijn maag ziet elke hoek van mijn buikholte. Rode lichten worden genegeerd wanneer Dominique besluit dat ze geen functie hebben. Spookrijden mag wanneer de nood hoog is. Treuzelende voorliggers halen we rechts in, door een keurig vers geploegd veld. Ik sla 7 keer m'n handen voor m'n ogen. Maar we zijn wel op tijd voor de volgende kasseistrook. Dat ik dringend moet plassen is bijzaak. Over de radio vernemen we dat Iljo Keisse tegen een verkeersbord is geknald. Exit Iljo. Even later komt Tiesj Benoot onzacht in aanraking met de achterruit van een ploegwagen. Exit Tiesj. Koersen is soms vooral een afvalrace.

Tijdens hun tweede passage zien de favorieten er een stuk minder fris uit. Bestofte tronies, de ogen diep in de kassen, blik op oneindig. Ik check of Sep er nog zit. Sep zit er. Hij zit prima. Ik juich. Als ik iemand die kassei gun, dan Sep Vanmarcke wel, de man die Murphy altijd en overal in z'n kielzog heeft. Ik zou die verrekte erekassei met m'n blote handen uit de grond wrikken om Sep ermee op het podium te zien staan.
"Die grote jongen van Quickstep die zo hard kan rijden, hoe heet die nu weer?" vraagt Jos. "Tim Declercq, ook wel eens 'de tractor' genoemd", antwoord ik stellig. "Nee, het is niet Tim Declercq", sputtert Jos. Ik weet heel erg zeker dat het Tim Declercq is en zou Tim tussen duizend andere renners herkennen, maar ik ben een vrouw, dus moet bewijzen dat ik weet waarover ik het heb. Mijn  antwoord wordt online gefactcheckt, en ik blijk zowaar gelijk te hebben. Uiteraard heb ik gelijk. Een tiental koersweetjes verder durf ik stilaan hopen dat ik volgend jaar weer mee mag. Maar er is geen tijd voor uitvoerige beschouwingen, want we hebben haast.



Het belachelijk hoge tempo eist z'n tol: renners zwalpen, smakken tegen de grond en geven op. Dominique besluit een tandje bij te steken en legt ons geheime traject af zonder te remmen. We kreunen in stilte op de achterbank. Niemand heeft honger. Ik moet nog steeds plassen, maar besluit dat te negeren. Parkeren waar het eigenlijk niet mag of kan, uit de auto springen, een sprintje trekken van zodra we de helicopter horen, post innemen, liefst in een bocht: het wordt snel routine. Ik ren over de veldwegen alsof er iets te winnen valt, en heb nog nooit zo vurig gewenst dat ik rechtstaand kon plassen.

Op onze laatste post is de kopgroep stevig uitgedund. Vooraan rijden Philippe Gilbert en Nils Politt. Ik staar als verdoofd naar de gebeitelde en gefocuste kop van Gilbert en vergeet een seconde lang waar ik ben. Een smak tegen m'n linkerhand, mijn telefoon die uit m'n hand wordt gekwakt, een paar meter verder de berm in. Ik hoor iets roepen in het Duits en zie nog net de rug van Nils Politt verdwijnen in de verte. Ik stond in de weg, zo blijkt. Pijnlijk gênant voor iemand die thuis steevast naar de televisie brult dat die dwaze toeschouwers uit de weg moeten. "Je had bijna het nieuws gehaald", lacht Dominique. Ik zou het mezelf nooit vergeven hebben als Politt door mijn schuld was gevallen. Van consternatie vergeet ik bijna te checken waar Sep zit. Sep zit goed. Sep is mee. Sep is een en al focus. Wout, die we collectief afgeschreven hadden na dubbele pech, komt op miraculeuze wijze aansluiten. Hij ziet eruit alsof hij uit een net belaagde loopgraaf komt: asgrauw en met lege ogen. Sagan, de rockgod der hedendaagse wielerhelden, trapt op automatische piloot en karakter verder, maar smacht zichtbaar naar de finish.



Laatste halte: een sportcafé in een dorp waar de kermis de koers doorkruist. We zien de Rwandese Joseph Areruya langskomen met een paar andere gedropte kompanen. Iedereen juicht voor Joseph. Ik vraag me af wat hij denkt, temidden van deze koersgekte, dokkerend over brute kasseien in een land waar geld genoeg is voor asfalt, maar waar kasseien erfgoed zijn.

Tijdens de zenuwslopende finale, die we gadeslaan zonder de lyrische snoeverijen van Michel en Karl, sneuvelen twee van mijn vingernagels en nip ik van een belachelijk groot uitgevallen picon-vin blanc in een bierglas. Een viertal Franse stamgasten zit rustig te kaarten, onverstoorbaar tussen de opgefokte Vlaamse koersfans. Ik vloek voor Sep met de kapotte fiets en voor Wout met de lege benen, en bid voor Gilbert, die vandaag nog een meter groeit in de ogen van wie hem al lang een grote meneer vond. 36 is hij, een leeftijd waarop een coureur aan zijn pensioen hoort te denken. Phil is nog lang niet klaar voor z'n pensioen. We brullen hem hem over de meet. Of er een Belg gewonnen heeft, wil een kaartende stamgast weten. We bevestigen. "Ha, c'est bien ça". De koers kan hem gestolen worden, zoveel is duidelijk.

Pas thuis zie ik de aankomstbeelden van de minder fortuinlijken van de dag. Vanmarcke is ontroostbaar. Van Aert kan amper nog spreken en valt van z'n fiets het gras in, zoals je drilpudding op een bord stort, happend naar adem. Reporters duwen genadeloos een microfoon onder hun neus en stellen vragen, en nog meer vragen, ook wanneer al lang duidelijk is dat er geen zinnige antwoorden zullen komen, dat er alleen onpeilbaar verdriet en uitputting te rapen vallen. Wat zou ik een feeks van een rennersvrouw of ploegleider zijn, zo eentje die aasgieren nijdig uit de weg duwt.
Gilbert spoelt het stof en het zweet van zijn pezige lijf in de legendarische douches van de velodroom van Roubaix. In geen enkele andere sport komen reporters op het idee vermoeide atleten te achtervolgen tot in de douches.
Terwijl ik een pondje Noord-Frans stof uit beide neusgaten snuit, bedenk ik dat de koersoverdrijvingen en -hyperbolen soms gewoon kloppen; dat de hemel van de een en de hel van de ander verdacht veel op elkaar lijken. Nog 364 dagen en ik mag weer mee.






maandag 8 april 2019

Een dag in de Ronde van Vlaanderen voor Vrouwen




Het is 06u20 wanneer mijn wekker afgaat, een onzalig uur op een zondag. Maar daarover hoort u mij niet klagen vandaag. Ik word ten laatste om 09u verwacht in het Bernarduscollege van Oudenaarde, het hoofdkwartier van de Ronde van Vlaanderen voor vrouwen, voor een dag in het kielzog van de koersdirecteur. 
De trein van Gent naar Oudenaarde is nagenoeg leeg, op wat Engels- en Spaanssprekende koersfanaten na. Terwijl ik nog maar eens de deelnemerslijst en het parcours overloop vang ik flarden op van verwachtingsvolle gesprekken over de koers der koersen, en over de buitensporige wielergekte in dit onooglijke stukje Europa. “This is my second time here, and believe me, they’re crazy as fuck about cycling in Flanders”, zweert een veertiger met een Amerikaans accent en een sweater met een fiets op.

Op de markt van Oudenaarde staan ploegbussen en –busjes klaar en worden de eerste pinten achterover gekieperd. Mijn maag krimpt samen en mijn hoofd verlangt vurig naar koffie. Die is vast makkelijk te vinden, maar ik herhaal het mantra “niet drinken, want in de koers is er is geen tijd om te plassen”.  Aan de ingang van het hoofdkwartier staat een potige kerel die er uitziet alsof je beter niet met hem in discussie gaat. Ik begroet hem zo hartelijk als ik op dit uur en zonder koffie kan opbrengen. 7 seconden later sta ik binnen, zonder pasje. De naam van de koersdirecteur uitspreken alsof je hem al jaren kent doet wonderen in dit soort omstandigheden. 

De koersdirecteur in kwestie, Jo Gosseye, is een en al rustige bedrijvigheid, maar neemt de tijd om me warm te verwelkomen, me een pasje in de handen te duwen en me aan te wijzen met welke auto we straks vertrekken en wie de chauffeur van dienst is. Ik gris een koffiekoek van het ontbijtbuffet en kijk rond: de zaal is gevuld met politiemensen, hulpdiensten, motorrijders en fotografen, de onzichtbare pijlers van de koers. Aan de inschrijvingstafel komen ploegleiders en assistent ploegleiders hun ploeg aanmelden in al dan niet gebrekkig Engels. 
Tijd voor de briefing. Ik heb niets beters te doen dus laat me gewillig briefen. Het parcours wordt in detail overlopen en toegelicht, met extra aandacht voor mogelijke obstakels en probleemzones. Het heeft die nacht flink geregend in de regio, met glibberige kasseien als gevolg. Een aantal beruchte kasseistroken zijn bezaaid met meer gras dan kasseien, en dat betekent weinig meer of minder dan schuivers en valpartijen. Er loopt ook een spoorweg doorheen het parcours. Er wordt meegedeeld wanneer de trein langs rijdt en hoe lang de spoorweg dicht zal zijn. De kans dat renners en volgers voor een gesloten slagboom staan blijkt reëel. En dan is er nog het publiek, dat op sommige stroken zo dicht op elkaar gepakt staat dat het uitkijken wordt om niet over tenen, kindjes of hondjes te rijden. Ik slik dapper.

Tussen briefing en vertrek zit nog ruim de tijd voor een frisse neus, dus ik vervoeg de steward aan de ingang voor een babbel. Hoe lang hij daar moet staan, vraag ik. Tot negen uur vanavond, zo blijkt. Twaalf uur op post, zeurende passanten en opgewonden medewerkers trotserend: als ik bewonderd kon fluiten had ik het gedaan. We kijken samen naar de rensters die voorbij fietsen. Lotte Kopecky ziet er opmerkelijk ontspannen uit. De lange haren van Annelies Dom zitten in een prachtige hoge knot boven op haar vrolijk kletsende hoofd. Ik vraag me af hoe ze die knot straks onder haar helm gepropt krijgt, een vraag die onbeantwoord blijft.
“Die meisjes rijden voor een appel en een ei”, zegt de potige lieverd. “Schandalig”. Ik knik instemmend. “En altijd supervriendelijk, die meisjes”, zegt hij nog. “Terwijl die mannen hier paraderen alsof ze kweetnietwat zijn”. Hij zit al jaren in de koers. Zijn broer was coureur, maar won nooit wat. Als jonge snaak moest hij de koersfiets van z’n broer kuisen na de wedstrijd. Geen wonder dat dienstbaarheid en nederigheid de man als gegoten zitten. “Ik zou eigenlijk liever op de motor zitten in de koers”, bekent hij. Ik knik begrijpend. In mijn stoutste dromen dokker ik ook achter de brede rug van Renaat over de kasseien.

Rik, de chauffeur van de koersdirecteur, blinkt de motorkap en de bumper van de vuurrode Volvo op met een zakdoek, kwestie van het startsignaal proper en in stijl te geven. Sponsor Volvo wil vast geen stoffige of besmeurde auto in beeld zien.
Op de markt heeft zich intussen al behoorlijk wat publiek verzameld. Burgervader Marnic (de Marnic voor de vrienden) heeft z’n mooiste kostuum aan. De Belleman staat klaar. De ploegen en de rensters worden voorgesteld op het podium, zij het niet door populaire radio- en tv-presentatoren. Die hebben het te druk met de mannen in Antwerpen. Achter de rode Volvo verzamelt het peloton zich druppelgewijs. Ik spot Christine Majerus, de Luxemburgse kampioene, de Deense Christina Siggaard en Lotte Kopecky, onze eigen kanshebber voor vandaag.


 

Koersdirecteur Jo vraagt om de twee minuten hoe laat het is, kwestie van op tijd uit het dak te gaan hangen met z’n rode vlag. “Ligt mijn haar een beetje goed?” vraagt hij nog snel aan zijn vriendin Nicole, die naast me op de achterbank zit. Zijn haar ligt keurig, vind ik. Net als dat van Nicole, die er feestelijk en patent uitziet op deze hoogdag. Ik twijfel even over m’n eigen voorkomen: ik zie ik er uit alsof ik op scoutskamp vertrek, en zo voelt het ook. Radioverbindingen worden een laatste keer gecheckt. Het is tijd.
De Belleman oreert, de rode vlag zwaait, en daar gaan we; onder luid applaus. Ik werp een blik door de achterruit en krijg bijna een hartverzakking als ik zie hoe dicht de 142 rensters achter onze auto aan rijden. Een keer remmen en ze tuimelen in onze koffer. Ik bid in stilte tot de wielergoden dat er niet geremd wordt. 

Pas 8 kilometer verder, op de Heirweg in Kruisem, begint de wedstrijd echt. Als een pijl uit een boog schiet onze auto vooruit, de rensters achterlatend voor hun calvarie van 160 kilometer. Tien minuten later: de eerste lekke band: Kopecky staat plat, zo vernemen we door de wedstrijdradio. Nu al? Dat belooft weinig goeds. Nauwelijks vijf minuten later: een eerste valpartij. Coryn Rivera, een van de favorieten, ligt erbij. Over en uit voor Coryn Rivera. De valpartijen volgen elkaar op. Ik heb nauwelijks de tijd om de rugnummers te zoeken op m’n lijst terwijl ze omgeroepen worden. "De rotonde in Zottegem is een typische valplek", zegt Jo, met de wijsheid van jaren koerservaring. "Daar gaan ze altijd tegen de grond".

Dringend radiobericht: de spoorweg is dicht. We moeten de kopgroep tegenhouden. De auto vertraagt, Jo gaat uit het dakraam hangen met z’n rode vlag en wappert waarschuwend. De drie ontsnapte rensters kijken verveeld en begrijpen nauwelijks wat er gebeurt, maar dat ze moeten vertragen is duidelijk. Van zodra de slagboom weer opengaat kunnen we verder. Het oponthoud is van korte duur.
We banjeren en dokkeren verder, over kasseien en asfalt, heuvel op, heuvel af, langs schilderachtige valleitjes, dicht opeengepakte meutes publiek en her en der een overbevolkte VIP-tent. Ik noteer waar ik volgens jaar wil staan: op de Taaienberg in Etikhove. Het is er schilderachtig mooi en er staat opmerkelijk weinig volk. Bovendien is er een café met een terras. 

Intussen is de ongelukkige Alena Amialiusik na een val naar het ziekenhuis gebracht. Het lijkt me vreselijk, moederziel alleen in het ziekenhuis belanden in een land dat je niet kent en waarvan je de taal niet begrijpt. Even later telefoon voor Jo: het ziekenhuis van Geraardsbergen laat weten dat de ploegleider van Amialiusik contact met hen moet opnemen. Ze kunnen de renster niet officieel inschrijven aangezien ze geen papieren op zak heeft. Je rijdt geen koers met je paspoort of verzekeringsbewijs op zak. “Of er iemand goed Engels spreekt?” vraagt Jo, die opgroeide en naar school ging toen Engels geen prioriteit was. Ik beken dat mijn Engels prima is, en krijg de bedenkelijke eer om de ploegleider van Canyon/Sram te bellen. De man klinkt alsof hij ondersteboven in een zwembad hangt en zijn Engels is twijfelachtiger dan dat van Peter Sagan in de beginjaren van z’n carrière, maar hij sluit de conversatie af met “Yes, yes, yes, thank you”, dus ik ga er gemakshalve van uit dat hij me begrepen heeft.

Mensen doen gekke dingen in de koers. Oversteken, in de weg lopen, met vlaggen zwaaien, hun peuters niet bij de hand houden. Jo en Rik sakkeren opmerkelijk weinig. Ik bedwing de neiging om nu en dan m’n ogen dicht te doen.
Opeens rijden er twee auto’s en een busje tussen onze auto en de begeleidende politiewagen in. “Wie zijn dat?!” foetert Jo. “Die mannen moeten hier weg!” roept hij in de radio. “Het zijn er van ons” oppert Rik, wanneer we 'Ronde van Vlaanderen' en 'Flanders Classics' lezen op de zijkant van de wagens. “Van de mannen, ja!” dondert Jo. “Die hebben hier niks te zoeken!”. Met nijdige armgebaren en geclaxonneer worden de wagens zonder pardon uit de koers gezet. Wanneer we hen voorbijrijden bedenkt Jo luidop dat het wel eens de grote baas zou kunnen zijn. Grote baas of niet, je rijdt niet ongestraft en ongevraagd door zijn vrouwenkoers. Punt. Ik maak een flauw grapje over een C4 die morgen klaarligt op het bureau van Wouter Vandenhautte. Goddank kan hij ermee lachen.

De wedstrijd in detail volgen is onbegonnen werk. Verschillende stemmen buitelen over elkaar heen op de radiokanalen, de ene al opgewondener dan de andere. Terwijl het op televisie lijkt alsof er nauwelijks wat gebeurt, gebeurt er elke 3 minuten iets. Aanvallen, lekke banden en technische problemen bij de vleet. Ploegleiders en fotografen krijgen elk half uur een bolwassing omdat ze zich niet aan de afspraken houden. In al die commotie is het zaak de blik keurig op de weg voor ons te houden om niet kotsmisselijk te worden op de bochtige en hellende wegen van de Vlaamse Ardennen. Het flesje cola in mijn overlevingspakket blijft onaangeroerd. Niet drinken, niet drinken, dreint het in mijn hoofd. Ik had beter mijn koersbroek aangetrokken, voor het geval ik in m’n broek moet plassen.

Op de Oude Kwaremont breekt de wedstrijd helemaal open. Europees kampioene Bastianelli, Annemiek Van Van Vleuten, de Deense Cecilie Uttrup Ludwig en de Poolse Niewiadioma schudden de tegenstand af en vormen een ijzersterke kopgroep. Mijn favoriete Marianne Vos blijft achter met een lekke band. Ik vloek, niet voor het eerst vandaag. “Bastianelli wint, die heeft veruit de snelste benen” orakel ik luidop. “Jij volgt het echt wel, precies?” vraagt Jo. Ik voel me betrapt als hardcore-koersfanaat.

Met de eindmeet in zicht begin ik - met kurkdroge mond - te verlangen naar een wc. Nog even volhouden. Een paar minuten voor de eindsprint tussen Van Vleuten en Bastianelli parkeert Rik de auto achter de finish. We stappen uit en terwijl ik snel naar de finish wandel komen ze verschroeiend hard aangestormd. Indrukwekkend om een zegesprint frontaal te aanschouwen. Over de meet springen verzorgers en ploegleiders uit alle hoeken. De Franse kampioene Aude Biannic staat ontroostbaar te huilen, de rest van het Movistar team bemoedigend om haar heen. Cecilie Uttrup Ludwig, die derde werd, rijdt met een grijns van oor tot oor voorbij, dolgelukkig, zoals later zal blijken in het vrolijkste en memorabelste koersinterview ooit. “It was sooo much fun. I felt like a dead fish, but it was really cool”, vertelt Cecilie, die de tijd van haar leven had vandaag.




Ons rest enkel nog de auto keurig terug te brengen naar het hoofdkwartier, waar een wc, koude pintjes, worstenbroodjes en een groot scherm voor de finale van de mannen ons opwachten.

We zijn net op tijd om de bovenmenselijke Mathieu van der Poel op verdacht knullige wijze tegen de vlakte te zien gaan, en op nog onwaarschijnlijker wijze weer vooraan te zien verschijnen, alsof iemand hem naar de kop van de wedstrijd heeft geteleporteerd. Nicole volgt angstvallig de avonturen van haar grote favoriet Peter Sagan. Ik weet vrijwel zeker dat het Sagan niet wordt vandaag, maar waag het niet dat luidop te verkondigen. Koersverwachtingen sla je niet ongestraft aan diggelen.

Het wordt de bizarste finale in jaren. Wereldkampioen Valverde rijdt op z’n 38ste z’n eerste Ronde van Vlaanderen, zonder parcoursverkenning, en dokkert met z’n Movistar-kompanen over de kasseien alsof hij nooit iets anders heeft gedaan. Sep Vanmarcke, die ik vorige week genadeloos uit m’n Sporza-ploeg flikkerde na de zoveelste val met blessures, rijdt met z’n tong uit z’n mond aan kop alsof iemands leven ervan af hangt. De volstrekt onbekende Dries Van Gestel van opleidingsploeg Sport Vlaanderen-Baloise trapt lustig mee met de topfavorieten. Van der Poel lijkt van staal.

En dan schiet Bettiol weg. Een outsider, die weliswaar een prima voorjaar achter de rug heeft, maar door haast niemand, ook door hemzelf niet, tot de kanshebbers werd gerekend. De gedoodverfde favorieten blijven verdwaasd achter en kijken naar elkaar. Het is gedaan, zoveel is duidelijk. De vogel is gaan vliegen. Michel en José stamelen verbijsterd. Nicole is ontroostbaar. "Er komen nog kansen voor Sagan", probeer ik bemoedigend. Jo zet een ijskoud pintje voor m’n neus en haalt z’n schouders op. “Weet je wat het is met die mannen? Die rijden niet. Het is allemaal tactiek en naar elkaar kijken, en dan is het ineens te laat. De vrouwen, die rijden gewoon, zonder al dat gezever. Geef mij maar de vrouwenkoers. Schol.”

dinsdag 2 april 2019

Autist!

"Ik wil volgend jaar stoppen met breakdance op woensdag." De onaangekondigde melding van de oudste slaat mij uit m'n lood. Hoezo stoppen met breakdance? Hij is gek op breakdancen. Hij doet het al bijna vier jaar en komt nu en dan trots een nieuwe, met bloed, zweet en tranen ingeoefende 'move' tonen. Hij is nog nooit met tegenzin naar de les vertrokken. Dacht ik.

"Waarom wil je stoppen?", wil ik oprecht graag weten. "Ze maken opmerkingen." "Wat voor opmerkingen?" "Als ik even niet oplet of verstrooid ben roepen ze meteen wat ik moet doen, alsof ik stom ben." "Wie doet dat?" "De andere kinderen". Het blijft even stil. Ik zoek naar de juiste woorden, in de hoop dat die bestaan. "Ik snap dat dat vervelend is. Heb je hen al eens gezegd dat je hun opmerkingen niet fijn vindt?" "Duh! Nee, natuurlijk niet. Dat helpt toch niet!" "Misschien helpt het wel. Misschien weten ze gewoon niet dat jij er last van hebt?" "Nee." Ik zucht, omdat ik het patroon herken. Als de opgeving hem niet omarmt, dan sluit hij zich af of loopt hij weg. Hij gaat niet in gesprek, hij vecht niet terug. Hij verdwijnt. Hij geeft het op. Hij ziet er de zin niet van in, van al dat communiceren en proberen. Zijn besluit staat vast.
"Zal ik eens met de leraar praten?", opper ik voorzichtig. "No way! Dan denken ze allemaal dat ik een klein kind ben!" Ik bijt op m'n tong. "Weet je, ik heb gewoon het gevoel dat ze mij niet respecteren zoals ik ben." Pijnlijke stilte. Ik zwijg. Omdat ik weet dat hij wellicht gelijk heeft.

"Waarom ben jij zo raar?" hoorde ik ooit een vriendje van een buurjongen ongegeneerd in zijn gezicht gooien. De jeugdbeweging, kampjes allerhande, schooluitstappen in groep: het viel hem niet mee. Hij wil andere dingen, hij begrijpt de gebruiken en de codes niet, hij vindt het gedoe. Hij vindt het makkelijker op z'n eentje, zonder verwachtingen die hij toch niet kan inlossen. Thuis, op school, bij z'n familie is het veilig. Daar hoeft hij niemand te zijn die hij niet is. Elders is het erop of eronder. Vaker eronder dan erop.

Ik had geen etiket nodig om te weten dat hij wat apart was. Een aparte peuter, een aparte kleuter, een apart kind en nu dus een aparte tiener. De diagnose sloeg niet in als een bom, maar bevestigde gewoon dat ik niet gek was.
"Maar hij is zo open en lief en spontaan!" roepen mensen verbaasd als ik het terloops vertel, wanneer het relevant is. Alsof ASS aan de buitenkant zit. Alsof elk kind met ASS Rainman is. Alsof hij niet gewoon hij is, en dus sowieso uniek. De clichés over autisme zijn talrijk en onnozel en doen vaak weinig ter bevordering van het collectieve begrip. Ja, hij is spontaan en openhartig. Ja, hij houdt van knuffelen en kust de mensen die hij graag ziet uit vrije wil. Ja, hij kan empathisch zijn. Ja, hij heeft humor en begrijpt ironie. Nee, hij is geen hypergefocuste nerd die alle cijfers na de komma van het getal pi uit het hoofd kent.

Sinds kort heeft hij een smartphone. In tegenstelling tot z'n leeftijdgenoten gebruikt hij die niet om te chatten, maar vooral om z'n huisdieren te fotograferen en sites vol gekke dierenfilmpjes te volgen. Terwijl ik op m'n werk zit komt er een hartje en een virtuele kus binnen in mijn Instagram-berichtenbox. Als ik thuiskom zit hij zich te bescheuren bij een filmpje van een kat die de roekeloze sprong waagt van de sofa naar de kast, en ergens tussen de twee meubels in naar beneden stort. Ik kijk net iets te lang naar hem, omdat ik het niet laten kan, omdat hij mij blij maakt.

Later wordt hij hondenoppas, zegt hij. Honden begrijpt hij, in tegenstelling tot de meeste mensen.  Bovenal lijken de honden hem ook probleemloos te begrijpen.

Ik denk dat hij zich wel redt, op zijn manier, ondanks het eeuwige en onverbeterlijke vergeten, het opgewonden fladderen en het buitensporige tateren, de blinde vlekken en de maffe obsessies. Maar het zou wel helpen als de wereld af en toe wat minder genadeloos was voor wie niet standaard is. Tot het zover is, ga ik toch maar eens met die dansleraar praten.