biekesblog


maandag 15 april 2019

Een zondag in de hel



Wielerfans beheersen de kunst van het overdrijven. Een koers is niet spannend, maar episch. Renners zijn geen sterke atleten, maar helden. Paris-Roubaix is niet lastig, maar een hel.
We strooien gretig en zonder veel voorbehoud met hyperbolen en hoofdletters en genieten daar zichtbaar van. Wie ons droog en zakelijk op ons gebrek aan relativeringszin wijst, vinden we een droogkloot of spelbederver.
Voor geen enkele koers hebben we zoveel superlatieven veil als voor Paris-Roubaix, een ruim 250 km lange lijdensweg langs godvergeten Noord-Franse slaapdorpen en velden, over kasseistroken (secteurs pavés) waar een mens zich zelfs te voet slechts met moeite overeind houdt. De bonkige 'pavés du nord' hebben de reputatie even koppig en weerbarstig te zijn als de stugge Noord-Fransen zelf. 

Die ene heilige en langverwachte voorjaarszondag worden de uitgewoonde dorpjes van le Nord-Pas-de-Calais overspoeld door uitgelaten hordes Vlaamse koersgekken. Bescheiden volkscafés als Le Pavé of Café du Sport verdubbelen hun jaaromzet in een enkele namiddag. Boeren sakkeren omdat hun vers geploegde velden platgetreden worden door niets ontziende wielerfans.

Ik reis mee met Dominique en vrienden, ervaren Roubaix-pelgrims met goesting en opwinding en handig veel parcourskennis.
Eerste en obligate halte: het mythische bos van Wallers, waar zich de beruchte kasseistrook Trouée d'Arenberg verschuilt tussen de bomen. Hier brak Museeuw z'n knie en Gaumont z'n dijbeen. Van op afstand ziet de weg er onschuldig en idyllisch uit. Tot je de kasseien betreedt. Ik struikel drie keer over een lompe en dwarse steen en sla bijna m'n voet om in het gladde gat tussen twee kasseien. Ik wil niet eens weten hoe je hier overheen fietst. "Ik heb het vorig jaar geprobeerd, maar het is ondoenbaar. Fietsen doe je hier in de berm." verklaart Jef uit eigen ervaring. De kasseistrook wordt op dat vroege uur al omsingeld door reikhalzende koersfans, met vlaggen en petjes uit alle werelddelen. Barbecues worden aangestoken met een scheut benzine. Er wordt met coolboxen vol bier gesjouwd. Een man wappert optimistisch met een vlag waarop het hoofd van Oliver Naesen ons toegrijnst.



Er is geen tijd om te mijmeren, want de koers wacht niet. Op naar onze eerste post, een kasseistrook tussen hoger liggende velden, van waar je perfect zicht hebt op uit de bocht knallende renners. "Als de helicopter boven ons hoofd hangt komen ze eraan", zo leer ik. Radio Sporza heeft ons min of meer op de hoogte gebracht van de stand van zaken: er wordt belachelijk hard gevlamd, er wordt gevallen, er wordt lekgereden. Van in de verte zien we ze komen, tussen stofwolken, volgauto's en motoren. Loeihard vliegen ze de bocht om. Ik probeer te zien wie er in de kopgroep zit en spot Van Aert, Van Avermaet, Sagan, Vanmarcke en Stybar. Sep oogt gezwind. Ik krijg instant spijt dat ik hem na zijn mottige valpartij van een paar weken geleden zonder omwegen uit mijn Sporza ploeg heb gekegeld.



In een dorp van 3 straten, waarvan ik de naam ben vergeten, houden we halt voor de innerlijke mens. Wanneer we de deur van het dorpscafé openen, walmt de geur van braadworst en frieten ons tegemoet. Het café zit afgeladen vol West-Vlamingen, die daar samentroepen op uitnodiging van ex-renner Nico Mattan. Dampende schalen vlees en flessen wijn gaan in het rond; in de onooglijke keuken en achter de toog kunnen ze het tempo amper bijhouden. De 4 vaste stamgasten van het café verschansen zich in een tochtige hoek achterin het café, beduusd door zoveel Vlaams jolijt. Wij slaan een apero achterover en grissen een stuk lookworst en rillettes mee. Dan moeten we hoogdringend verder, weer de koers in.

Dominique blijkt een begenadigd rallyrijder. Jos kent het parcours als z'n broekzak en wijst blind de weg. We snijden bochten aan alsof er iemand ligt dood te bloeden op de achterbank en we op weg zijn naar de spoed. In de koffer rammelen de koffiemokken. Mijn maag ziet elke hoek van mijn buikholte. Rode lichten worden genegeerd wanneer Dominique besluit dat ze geen functie hebben. Spookrijden mag wanneer de nood hoog is. Treuzelende voorliggers halen we rechts in, door een keurig vers geploegd veld. Ik sla 7 keer m'n handen voor m'n ogen. Maar we zijn wel op tijd voor de volgende kasseistrook. Dat ik dringend moet plassen is bijzaak. Over de radio vernemen we dat Iljo Keisse tegen een verkeersbord is geknald. Exit Iljo. Even later komt Tiesj Benoot onzacht in aanraking met de achterruit van een ploegwagen. Exit Tiesj. Koersen is soms vooral een afvalrace.

Tijdens hun tweede passage zien de favorieten er een stuk minder fris uit. Bestofte tronies, de ogen diep in de kassen, blik op oneindig. Ik check of Sep er nog zit. Sep zit er. Hij zit prima. Ik juich. Als ik iemand die kassei gun, dan Sep Vanmarcke wel, de man die Murphy altijd en overal in z'n kielzog heeft. Ik zou die verrekte erekassei met m'n blote handen uit de grond wrikken om Sep ermee op het podium te zien staan.
"Die grote jongen van Quickstep die zo hard kan rijden, hoe heet die nu weer?" vraagt Jos. "Tim Declercq, ook wel eens 'de tractor' genoemd", antwoord ik stellig. "Nee, het is niet Tim Declercq", sputtert Jos. Ik weet heel erg zeker dat het Tim Declercq is en zou Tim tussen duizend andere renners herkennen, maar ik ben een vrouw, dus moet bewijzen dat ik weet waarover ik het heb. Mijn  antwoord wordt online gefactcheckt, en ik blijk zowaar gelijk te hebben. Uiteraard heb ik gelijk. Een tiental koersweetjes verder durf ik stilaan hopen dat ik volgend jaar weer mee mag. Maar er is geen tijd voor uitvoerige beschouwingen, want we hebben haast.



Het belachelijk hoge tempo eist z'n tol: renners zwalpen, smakken tegen de grond en geven op. Dominique besluit een tandje bij te steken en legt ons geheime traject af zonder te remmen. We kreunen in stilte op de achterbank. Niemand heeft honger. Ik moet nog steeds plassen, maar besluit dat te negeren. Parkeren waar het eigenlijk niet mag of kan, uit de auto springen, een sprintje trekken van zodra we de helicopter horen, post innemen, liefst in een bocht: het wordt snel routine. Ik ren over de veldwegen alsof er iets te winnen valt, en heb nog nooit zo vurig gewenst dat ik rechtstaand kon plassen.

Op onze laatste post is de kopgroep stevig uitgedund. Vooraan rijden Philippe Gilbert en Nils Politt. Ik staar als verdoofd naar de gebeitelde en gefocuste kop van Gilbert en vergeet een seconde lang waar ik ben. Een smak tegen m'n linkerhand, mijn telefoon die uit m'n hand wordt gekwakt, een paar meter verder de berm in. Ik hoor iets roepen in het Duits en zie nog net de rug van Nils Politt verdwijnen in de verte. Ik stond in de weg, zo blijkt. Pijnlijk gênant voor iemand die thuis steevast naar de televisie brult dat die dwaze toeschouwers uit de weg moeten. "Je had bijna het nieuws gehaald", lacht Dominique. Ik zou het mezelf nooit vergeven hebben als Politt door mijn schuld was gevallen. Van consternatie vergeet ik bijna te checken waar Sep zit. Sep zit goed. Sep is mee. Sep is een en al focus. Wout, die we collectief afgeschreven hadden na dubbele pech, komt op miraculeuze wijze aansluiten. Hij ziet eruit alsof hij uit een net belaagde loopgraaf komt: asgrauw en met lege ogen. Sagan, de rockgod der hedendaagse wielerhelden, trapt op automatische piloot en karakter verder, maar smacht zichtbaar naar de finish.



Laatste halte: een sportcafé in een dorp waar de kermis de koers doorkruist. We zien de Rwandese Joseph Areruya langskomen met een paar andere gedropte kompanen. Iedereen juicht voor Joseph. Ik vraag me af wat hij denkt, temidden van deze koersgekte, dokkerend over brute kasseien in een land waar geld genoeg is voor asfalt, maar waar kasseien erfgoed zijn.

Tijdens de zenuwslopende finale, die we gadeslaan zonder de lyrische snoeverijen van Michel en Karl, sneuvelen twee van mijn vingernagels en nip ik van een belachelijk groot uitgevallen picon-vin blanc in een bierglas. Een viertal Franse stamgasten zit rustig te kaarten, onverstoorbaar tussen de opgefokte Vlaamse koersfans. Ik vloek voor Sep met de kapotte fiets en voor Wout met de lege benen, en bid voor Gilbert, die vandaag nog een meter groeit in de ogen van wie hem al lang een grote meneer vond. 36 is hij, een leeftijd waarop een coureur aan zijn pensioen hoort te denken. Phil is nog lang niet klaar voor z'n pensioen. We brullen hem hem over de meet. Of er een Belg gewonnen heeft, wil een kaartende stamgast weten. We bevestigen. "Ha, c'est bien ça". De koers kan hem gestolen worden, zoveel is duidelijk.

Pas thuis zie ik de aankomstbeelden van de minder fortuinlijken van de dag. Vanmarcke is ontroostbaar. Van Aert kan amper nog spreken en valt van z'n fiets het gras in, zoals je drilpudding op een bord stort, happend naar adem. Reporters duwen genadeloos een microfoon onder hun neus en stellen vragen, en nog meer vragen, ook wanneer al lang duidelijk is dat er geen zinnige antwoorden zullen komen, dat er alleen onpeilbaar verdriet en uitputting te rapen vallen. Wat zou ik een feeks van een rennersvrouw of ploegleider zijn, zo eentje die aasgieren nijdig uit de weg duwt.
Gilbert spoelt het stof en het zweet van zijn pezige lijf in de legendarische douches van de velodroom van Roubaix. In geen enkele andere sport komen reporters op het idee vermoeide atleten te achtervolgen tot in de douches.
Terwijl ik een pondje Noord-Frans stof uit beide neusgaten snuit, bedenk ik dat de koersoverdrijvingen en -hyperbolen soms gewoon kloppen; dat de hemel van de een en de hel van de ander verdacht veel op elkaar lijken. Nog 364 dagen en ik mag weer mee.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten