Het is 06u20 wanneer mijn wekker afgaat, een onzalig uur op een zondag. Maar daarover hoort u mij niet klagen vandaag. Ik word ten laatste om 09u verwacht in het Bernarduscollege van Oudenaarde, het hoofdkwartier van de Ronde van Vlaanderen voor vrouwen, voor een dag in het kielzog van de koersdirecteur.
De trein van Gent naar Oudenaarde is nagenoeg leeg, op wat Engels- en Spaanssprekende koersfanaten na. Terwijl ik nog maar eens de deelnemerslijst en het parcours overloop vang ik flarden op van verwachtingsvolle gesprekken over de koers der koersen, en over de buitensporige wielergekte in dit onooglijke stukje Europa. “This is my second time here, and believe me, they’re crazy as fuck about cycling in Flanders”, zweert een veertiger met een Amerikaans accent en een sweater met een fiets op.
Op de markt van Oudenaarde staan ploegbussen en –busjes klaar en worden de eerste pinten achterover gekieperd. Mijn maag krimpt samen en mijn hoofd verlangt vurig naar koffie. Die is vast makkelijk te vinden, maar ik herhaal het mantra “niet drinken, want in de koers is er is geen tijd om te plassen”. Aan de ingang van het hoofdkwartier staat een potige kerel die er uitziet alsof je beter niet met hem in discussie gaat. Ik begroet hem zo hartelijk als ik op dit uur en zonder koffie kan opbrengen. 7 seconden later sta ik binnen, zonder pasje. De naam van de koersdirecteur uitspreken alsof je hem al jaren kent doet wonderen in dit soort omstandigheden.
De koersdirecteur in kwestie, Jo Gosseye, is een en al rustige bedrijvigheid, maar neemt de tijd om me warm te verwelkomen, me een pasje in de handen te duwen en me aan te wijzen met welke auto we straks vertrekken en wie de chauffeur van dienst is. Ik gris een koffiekoek van het ontbijtbuffet en kijk rond: de zaal is gevuld met politiemensen, hulpdiensten, motorrijders en fotografen, de onzichtbare pijlers van de koers. Aan de inschrijvingstafel komen ploegleiders en assistent ploegleiders hun ploeg aanmelden in al dan niet gebrekkig Engels.
Tijd voor de briefing. Ik heb niets beters te doen dus laat me gewillig briefen. Het parcours wordt in detail overlopen en toegelicht, met extra aandacht voor mogelijke obstakels en probleemzones. Het heeft die nacht flink geregend in de regio, met glibberige kasseien als gevolg. Een aantal beruchte kasseistroken zijn bezaaid met meer gras dan kasseien, en dat betekent weinig meer of minder dan schuivers en valpartijen. Er loopt ook een spoorweg doorheen het parcours. Er wordt meegedeeld wanneer de trein langs rijdt en hoe lang de spoorweg dicht zal zijn. De kans dat renners en volgers voor een gesloten slagboom staan blijkt reëel. En dan is er nog het publiek, dat op sommige stroken zo dicht op elkaar gepakt staat dat het uitkijken wordt om niet over tenen, kindjes of hondjes te rijden. Ik slik dapper.
Tussen briefing en vertrek zit nog ruim de tijd voor een frisse neus, dus ik vervoeg de steward aan de ingang voor een babbel. Hoe lang hij daar moet staan, vraag ik. Tot negen uur vanavond, zo blijkt. Twaalf uur op post, zeurende passanten en opgewonden medewerkers trotserend: als ik bewonderd kon fluiten had ik het gedaan. We kijken samen naar de rensters die voorbij fietsen. Lotte Kopecky ziet er opmerkelijk ontspannen uit. De lange haren van Annelies Dom zitten in een prachtige hoge knot boven op haar vrolijk kletsende hoofd. Ik vraag me af hoe ze die knot straks onder haar helm gepropt krijgt, een vraag die onbeantwoord blijft.
“Die meisjes rijden voor een appel en een ei”, zegt de potige lieverd. “Schandalig”. Ik knik instemmend. “En altijd supervriendelijk, die meisjes”, zegt hij nog. “Terwijl die mannen hier paraderen alsof ze kweetnietwat zijn”. Hij zit al jaren in de koers. Zijn broer was coureur, maar won nooit wat. Als jonge snaak moest hij de koersfiets van z’n broer kuisen na de wedstrijd. Geen wonder dat dienstbaarheid en nederigheid de man als gegoten zitten. “Ik zou eigenlijk liever op de motor zitten in de koers”, bekent hij. Ik knik begrijpend. In mijn stoutste dromen dokker ik ook achter de brede rug van Renaat over de kasseien.
Rik, de chauffeur van de koersdirecteur, blinkt de motorkap en de bumper van de vuurrode Volvo op met een zakdoek, kwestie van het startsignaal proper en in stijl te geven. Sponsor Volvo wil vast geen stoffige of besmeurde auto in beeld zien.
Op de markt heeft zich intussen al behoorlijk wat publiek verzameld. Burgervader Marnic (de Marnic voor de vrienden) heeft z’n mooiste kostuum aan. De Belleman staat klaar. De ploegen en de rensters worden voorgesteld op het podium, zij het niet door populaire radio- en tv-presentatoren. Die hebben het te druk met de mannen in Antwerpen. Achter de rode Volvo verzamelt het peloton zich druppelgewijs. Ik spot Christine Majerus, de Luxemburgse kampioene, de Deense Christina Siggaard en Lotte Kopecky, onze eigen kanshebber voor vandaag.
De Belleman oreert, de rode vlag zwaait, en daar gaan we; onder luid applaus. Ik werp een blik door de achterruit en krijg bijna een hartverzakking als ik zie hoe dicht de 142 rensters achter onze auto aan rijden. Een keer remmen en ze tuimelen in onze koffer. Ik bid in stilte tot de wielergoden dat er niet geremd wordt.
Pas 8 kilometer verder, op de Heirweg in Kruisem, begint de wedstrijd echt. Als een pijl uit een boog schiet onze auto vooruit, de rensters achterlatend voor hun calvarie van 160 kilometer. Tien minuten later: de eerste lekke band: Kopecky staat plat, zo vernemen we door de wedstrijdradio. Nu al? Dat belooft weinig goeds. Nauwelijks vijf minuten later: een eerste valpartij. Coryn Rivera, een van de favorieten, ligt erbij. Over en uit voor Coryn Rivera. De valpartijen volgen elkaar op. Ik heb nauwelijks de tijd om de rugnummers te zoeken op m’n lijst terwijl ze omgeroepen worden. "De rotonde in Zottegem is een typische valplek", zegt Jo, met de wijsheid van jaren koerservaring. "Daar gaan ze altijd tegen de grond".
Dringend radiobericht: de spoorweg is dicht. We moeten de kopgroep tegenhouden. De auto vertraagt, Jo gaat uit het dakraam hangen met z’n rode vlag en wappert waarschuwend. De drie ontsnapte rensters kijken verveeld en begrijpen nauwelijks wat er gebeurt, maar dat ze moeten vertragen is duidelijk. Van zodra de slagboom weer opengaat kunnen we verder. Het oponthoud is van korte duur.
We banjeren en dokkeren verder, over kasseien en asfalt, heuvel op, heuvel af, langs schilderachtige valleitjes, dicht opeengepakte meutes publiek en her en der een overbevolkte VIP-tent. Ik noteer waar ik volgens jaar wil staan: op de Taaienberg in Etikhove. Het is er schilderachtig mooi en er staat opmerkelijk weinig volk. Bovendien is er een café met een terras.
Intussen is de ongelukkige Alena Amialiusik na een val naar het ziekenhuis gebracht. Het lijkt me vreselijk, moederziel alleen in het ziekenhuis belanden in een land dat je niet kent en waarvan je de taal niet begrijpt. Even later telefoon voor Jo: het ziekenhuis van Geraardsbergen laat weten dat de ploegleider van Amialiusik contact met hen moet opnemen. Ze kunnen de renster niet officieel inschrijven aangezien ze geen papieren op zak heeft. Je rijdt geen koers met je paspoort of verzekeringsbewijs op zak. “Of er iemand goed Engels spreekt?” vraagt Jo, die opgroeide en naar school ging toen Engels geen prioriteit was. Ik beken dat mijn Engels prima is, en krijg de bedenkelijke eer om de ploegleider van Canyon/Sram te bellen. De man klinkt alsof hij ondersteboven in een zwembad hangt en zijn Engels is twijfelachtiger dan dat van Peter Sagan in de beginjaren van z’n carrière, maar hij sluit de conversatie af met “Yes, yes, yes, thank you”, dus ik ga er gemakshalve van uit dat hij me begrepen heeft.
Mensen doen gekke dingen in de koers. Oversteken, in de weg lopen, met vlaggen zwaaien, hun peuters niet bij de hand houden. Jo en Rik sakkeren opmerkelijk weinig. Ik bedwing de neiging om nu en dan m’n ogen dicht te doen.
Opeens rijden er twee auto’s en een busje tussen onze auto en de begeleidende politiewagen in. “Wie zijn dat?!” foetert Jo. “Die mannen moeten hier weg!” roept hij in de radio. “Het zijn er van ons” oppert Rik, wanneer we 'Ronde van Vlaanderen' en 'Flanders Classics' lezen op de zijkant van de wagens. “Van de mannen, ja!” dondert Jo. “Die hebben hier niks te zoeken!”. Met nijdige armgebaren en geclaxonneer worden de wagens zonder pardon uit de koers gezet. Wanneer we hen voorbijrijden bedenkt Jo luidop dat het wel eens de grote baas zou kunnen zijn. Grote baas of niet, je rijdt niet ongestraft en ongevraagd door zijn vrouwenkoers. Punt. Ik maak een flauw grapje over een C4 die morgen klaarligt op het bureau van Wouter Vandenhautte. Goddank kan hij ermee lachen.
De wedstrijd in detail volgen is onbegonnen werk. Verschillende stemmen buitelen over elkaar heen op de radiokanalen, de ene al opgewondener dan de andere. Terwijl het op televisie lijkt alsof er nauwelijks wat gebeurt, gebeurt er elke 3 minuten iets. Aanvallen, lekke banden en technische problemen bij de vleet. Ploegleiders en fotografen krijgen elk half uur een bolwassing omdat ze zich niet aan de afspraken houden. In al die commotie is het zaak de blik keurig op de weg voor ons te houden om niet kotsmisselijk te worden op de bochtige en hellende wegen van de Vlaamse Ardennen. Het flesje cola in mijn overlevingspakket blijft onaangeroerd. Niet drinken, niet drinken, dreint het in mijn hoofd. Ik had beter mijn koersbroek aangetrokken, voor het geval ik in m’n broek moet plassen.
Op de Oude Kwaremont breekt de wedstrijd helemaal open. Europees kampioene Bastianelli, Annemiek Van Van Vleuten, de Deense Cecilie Uttrup Ludwig en de Poolse Niewiadioma schudden de tegenstand af en vormen een ijzersterke kopgroep. Mijn favoriete Marianne Vos blijft achter met een lekke band. Ik vloek, niet voor het eerst vandaag. “Bastianelli wint, die heeft veruit de snelste benen” orakel ik luidop. “Jij volgt het echt wel, precies?” vraagt Jo. Ik voel me betrapt als hardcore-koersfanaat.
Met de eindmeet in zicht begin ik - met kurkdroge mond - te verlangen naar een wc. Nog even volhouden. Een paar minuten voor de eindsprint tussen Van Vleuten en Bastianelli parkeert Rik de auto achter de finish. We stappen uit en terwijl ik snel naar de finish wandel komen ze verschroeiend hard aangestormd. Indrukwekkend om een zegesprint frontaal te aanschouwen. Over de meet springen verzorgers en ploegleiders uit alle hoeken. De Franse kampioene Aude Biannic staat ontroostbaar te huilen, de rest van het Movistar team bemoedigend om haar heen. Cecilie Uttrup Ludwig, die derde werd, rijdt met een grijns van oor tot oor voorbij, dolgelukkig, zoals later zal blijken in het vrolijkste en memorabelste koersinterview ooit. “It was sooo much fun. I felt like a dead fish, but it was really cool”, vertelt Cecilie, die de tijd van haar leven had vandaag.
Ons rest enkel nog de auto keurig
terug te brengen naar het hoofdkwartier, waar een wc, koude pintjes,
worstenbroodjes en een groot scherm voor de finale van de mannen ons opwachten.
We zijn net op tijd om de
bovenmenselijke Mathieu van der Poel op verdacht knullige wijze tegen de vlakte
te zien gaan, en op nog onwaarschijnlijker wijze weer vooraan te zien
verschijnen, alsof iemand hem naar de kop van de wedstrijd heeft
geteleporteerd. Nicole volgt angstvallig de avonturen van haar grote favoriet
Peter Sagan. Ik weet vrijwel zeker dat het Sagan niet wordt vandaag, maar waag
het niet dat luidop te verkondigen. Koersverwachtingen sla je niet ongestraft
aan diggelen.
Het wordt de bizarste finale in
jaren. Wereldkampioen Valverde rijdt op z’n 38ste z’n eerste Ronde van
Vlaanderen, zonder parcoursverkenning, en dokkert met z’n Movistar-kompanen
over de kasseien alsof hij nooit iets anders heeft gedaan. Sep Vanmarcke, die
ik vorige week genadeloos uit m’n Sporza-ploeg flikkerde na de zoveelste val
met blessures, rijdt met z’n tong uit z’n mond aan kop alsof iemands leven
ervan af hangt. De volstrekt onbekende Dries Van Gestel van opleidingsploeg
Sport Vlaanderen-Baloise trapt lustig mee met de topfavorieten. Van der Poel
lijkt van staal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten