biekesblog


woensdag 21 juni 2017

Bikiniproof


Door omstandigheden die er verder niet toe doen, bevond ik me gisteravond temidden van een hoogoplopende discussie over boerka’s en vrouwenrechten. Zoals dat gaat met dat soort dicussies, week geen van beide partijen een millimeter van het eigen gebetonneerde standpunt. Dat het te warm was voor heftige debatten, wilde ik opperen, maar ik zweeg en liet mezelf zuchtend nog een glas wijn inschenken.

Ik liet mijn gedachten afdwalen naar de reis die de zonen en ik in het verschiet hebben. In mijn verhitte hoofd stelde ik lijstjes op van wat er in te pakken valt, en wat er nog dient aangeschaft. Dat bleek heel wat te zijn, vermits ik zelden of nooit op reis ga, en dus bedroevend slecht uitgerust ben voor de onderneming. Zo stelde ik vast dat ik niet in het bezit was van een bikini, nochtans een onmisbaar item voor de moderne zomervrouw, als ik de talloze “Hoe word je in no time bikiniproof”-berichten in mijn mailbox en op facebook mag geloven. Ik had geen idee of ik al dan niet bikiniproof was, maar voegde het item vastberaden toe aan mijn virtuele aankooplijst.

Ik herinner me een beeldig, maar hoogst onpraktisch gehaakt rood setje, waarvan het bovenstuk steevast naar boven en het broekje loodrecht naar beneden gleed wanneer je uit het water kwam. Ik moet een jaar of twaalf geweest zijn. Iets in mijn ontluikende inzicht besefte toen al dat bikini’s onheil meebrengen. En dat je beter niet met gehaakt tricot in het water springt.

Desalniettemin en alle bedenkelijke ervaringen ten spijt trok ik naar de dichtstbijzijnde winkel die eruitzag alsof een vrouw met een reisplan zich er een bikini kon aanschaffen. Twijfelend liep ik de rijen felgekleurde broekjes en topjes af. Was het werkelijk de bedoeling dat zo’n broekje hooguit 2 halve schaamlippen en 2 halve billen kon ontvangen? Waar bleef je dan met de rest? Waarom gingen bikini-ontwerpers er eensgezind van uit dat alle vrouwen vurig naar een paar extra cupmaten verlangen? Wat deden die onnozele gouden franjes tussen die twee zwarte driehoekjes? Deze en andere existentiële vragen vroegen spontaan om mijn aandacht en om heldere antwoorden.

In het pashok, nauwelijks groter dan mijn koelkast, wurmde ik mezelf in de ene bikini na de andere. Bij het vijfde setje vroeg ik me vertwijfeld af of de maat wel klopte, gezien de hoeveelheid huid en weefsel die in geen van de geselecteerde broekjes bleek te passen. “Dat is gewoon zo. Dat is mode.”, orakelde de kekke verkoopster op licht spottende toon, een dienstmededeling die mij bovenmatig irriteerde.
Ik duwde de veelkleurige bundel bikini’s verontschuldigend in de keurig gemanicuurde handen van de verkoopster en verliet het pand zonder aankoop. Een boerka leek me plots een verstandiger en comfortabeler investering.




zaterdag 10 juni 2017

Scharreltijd

-->
Wanneer werelds onheil als smog de lucht verstikt en het zicht bezoedelt, dan plooi ik mezelf op, als een goedkoop tentje van de Decathlon. Even met je ogen knipperen en waar een wijd open en gastvrije tent stond, ligt enkel nog een nietzeggend rondje zeil.

Scharreldagen zijn mijn reddingsboei. Zodra het stormt en de golven onbehagen mij dreigen te verzuipen ga ik in scharrelmodus. Als een kip in haar ren beweeg ik schijnbaar doelloos heen en weer, hier iets oprapend wat ik elders weer neerleg; opruimend, ordenend, zoekend naar iets waarvan ik niet wist dat ik het kwijt was.

Mijn actieradius verkleint, mijn zicht wordt bijziend, mijn stem valt stil en keert naar binnen. Ik draai alle volumeknoppen dicht en sluit de gordijnen. Gegons van buren, kinderen, wasmachine, stofzuiger en oven zijn de enige geluiden die door mijn verstopte filter kruipen.

Ik doe niets waarvoor ik mijn hoofd dien in te schakelen, herleid mijn bestaan tot een intuïtieve aaneenschakeling van eenvoudige en routineuze handelingen. Mijn handen nemen het roer over. Ik pers citroenen uit tot verkoelende sorbet. Ik klop en roer en kneed en rol tot het huis zich vult met zoete en licht gebrande huiselijke geuren. Ik wroet verbeten in zanderige en zure aarde alsof er iets voedzaams of moois in zou kunnen kiemen. Ik hang natte kledingstukken aan de doorhangende waslijn en wacht geduldig tot ik ze droog kan vouwen en stapelen, gladstrijkend wat gekreukt is.

Ongevraagd zet ik de zonen zelfgemaakte citroenlimonade en Finse kaneelbroodjes voor. Zij herkennen mijn scharreldrang en stellen geen vragen. Ze kauwen, slikken en verbijten hun expansiedrang. Ze weten dat we vandaag nergens naartoe gaan, dat de wereld vandaag stopt bij de verroeste brievenbus in de voortuin of de zwalpende boom in de achtertuin.
Op vragen antwoord ik met vertraging, in zinnen die uitblinken in gebalde gelatenheid.

Het scharrelen duurt zolang het duurt, zolang de noodzaak dwingt. Uitgescharreld zet ik de tent weer op. De was blijft liggen in de mand. Brood koop ik  gewoon bij de bakker. Gedachten zijn geordend, onrust gesust. De zintuigen mogen terug op scherp. De filter is gespoeld. Voorlopig.





dinsdag 4 april 2017

Ronde zonder finish: brief aan mijn broer (edit)

-->
In mijn vergeelde herinnering liggen wij plat op onze buik. Jij en ik, we liggen op de overloop voor onze kamers, elk met een pelotonnetje plastic wielrennertjes. Rennertjes die we een voor een verplaatsen volgens onze eigen dynamische en willekeurige spelregels. Jij krijgt altijd Eddy Merckx, wat uiteraard oneerlijk is en tot hoog oplopende disputen zal leiden. De plastic Merckx heeft van jou een truitje in gele plakkaatverf gekregen. De morsige stippen op mijn Van Impe doen meer aan een paddestoel denken dan aan een klimkampioen.
Zo spelen wij de Ronde van Frankrijk na, landerig hangend op een hete zomerdag.

De plastic rennertjes gingen verloren. De koersmicrobe nooit. Jouw liefde voor de koers was loyaal en doorleefd. De mijne toonde zich al eens ontrouw, maar bleef toch overeind en kwam altijd nog passioneler terug. Tientallen jaren na de zomerdagen met de plastic wielrennertjes wisselden we sms’jes uit op hoogdagen als de Ronde en Parijs-Roubaix, berichten die jouw onvoorwaardelijke steun aan het fenomeen Boonen en mijn liefde voor de schijnbaar sympathieke Zwitser vriendelijk, gedogend, maar onverzettelijk tegenover elkaar plaatsten. Wie er ook won, een feest was het in ieder geval.

Een enkele keer heb ik de koers gehaat: die ene Ronde van Vlaanderen, 8 jaar geleden, op weinig heroïsche wijze gewonnen door de wat knullige Nick Nuyens. Nuyens dedju, wie had dat gedacht. Niet dat het ertoe deed, die ene keer. 
Het was een Ronde waarvan jij de finish nooit zou zien en die in je laatste herinnering voor eens en voor altijd gewonnen werd door Philippe Gilbert, die je bewonderde en die nog hoopvol voorop lag toen je ons zomaar achterliet.
Dat je allerlaatste woorden uitgerekend “wie wint de ronde?” moesten zijn.

De Ronde zou nooit meer hetzelfde worden. Elke hoogdag voor de koers is een rare dag voor ons geworden, een dag die alleen maar over jou lijkt te gaan, hoe episch de wedstrijd ook verloopt, welke held er ook op het schavot eindigt.
Ik vloek nog altijd even onpedagogisch luid wanneer een favoriet tegen het asfalt smakt. In gedachten tik ik de woorden die ik je zou sturen: “Miljaar!” of “Godver!”.

Toen twee jaar geleden Philippe Gilbert eindelijk en wat onverwacht die begeerde Ronde won, wist ik niet of ik moest lachen of huilen. Het werd een rare combinatie van de twee. Breed grijzend wandelde hij over de streep, zijn fiets triomfantelijk in de lucht. Alsof hij ons zeggen wou dat jij alsnog gelijk had gekregen. Ik weet zeker dat je even breed hebt teruggegrijnsd, zoals alleen jij dat kon.

Naast m'n schrijftafel ligt een stapel wielerboeken, die ooit in jouw boekenkast stonden. De meeste renners die er de hoofdrol in spelen zijn intussen met pensioen en verschijnen al lang niet meer aan de start. Ik ben blij dat ze hier liggen. Ze passen perfect tussen de stapel Bahamontes-magazines en de doos met fietsgereedschap die ik sinds kort bezit. Ze doen me denken aan jou, aan de besmeurde plastic rennertjes, aan de ruzies over Eddy.

Dit jaar ga ik hem van dichtbij bekijken, die geliefde en gehate koers. Een dag na de opwinding en de gemengde gevoelens zal de malaise weer uit m'n hoofd en m'n lijf zijn verdwenen, zoals het elk jaar gaat. Tot dan berust ik in het verdriet. Ik herken het, het is welkom, het mag er zijn, het hoort hier thuis, net als de boeken en de herinneringen.

maandag 2 januari 2017

Hygge

-->
Ik kwam onlangs achter het bestaan van hygge. Dat kwam zo. Ik stond in mijn favoriete boekhandel, op zoek naar een boek dat ik niet nodig had en wellicht pas binnen een jaar zou lezen, gezien de stapel ongelezen lectuur naast mijn bed, die mij dagelijks verwijtend aanstaart. De boekhandel bleek overbevolkt, zodat ik niet verder raakte dan de toonbank. Op die toonbank lag een selecte keure aan lectuur met hygge in de titel. Er was klaarblijkelijk een hygge-trend gaande waarvan ik het bestaan tot op dat moment niet had vermoed. Ze moest ze in groten getale aanslepen, zo wist de eigenaar van de boekhandel mij te vertellen. Het had iets te maken met Denen en geluk. De Denen, zo weet u misschien, zijn de gelukkigste bewoners van deze planeet.
De Denen zelf beweren dat hygge niet te vertalen valt. Zelfgenoegzaam volk. Wellicht komt gezelligheid het dichtst in de buurt.

Het spreekt vanzelf dat wij allemaal even gelukkig wensen te zijn als die bofkonten van Denen. Vandaar het succes van hygge-boeken vol hygge-tips.
Hoopvol struinde ik door de felbegeerde boekjes, in de blijde verwachting daar diepere en betekenisvolle inzichten te vinden voor een gelukkiger leven.

De eerste bladzijde die ik opensloeg hield verband met glühwein. Dat viel tegen. Ik heb een hekel aan glühwein. Als wijn lekker is, dan drink je hem zoals hij is. Als hij niet lekker is, dan laat je hem staan. Opwarmen met bedenkelijke kruidenmengsels maakt van een matig produkt geen vloeibaar goud.
Na de glühwein volgde een handleiding voor het weven van papieren hartjes.
Ontgoocheld klapte ik het populaire boek dicht. Misschien was ik vooringenomen, maar iets in mij wist stellig dat het weven van papieren hartjes, noch het drinken van warme wijn, mijn levensgeluk tot ongekende hoogte zou stuwen.

Ik kon verschillende redenen bedenken voor mijn ontgoocheling. De meest voor de hand liggende was dat al dat gehyggel marketingonzin is. Het kon natuurlijk ook zijn dat ik geen hyggelig mens ben, bij gebrek aan Deense genen. De derde reden die ik kon bedenken was een stuk confronterender. Misschien ben ik gewoon “niet rap content”. Voor minder dan wereldvrede, gelijkheid, iedereen een leefbaar inkomen en een fikse arbeidsduurverkorting ga ik niet hyggelig doen.

Het is vast niet de bedoeling van al die gezellige feelgoodboeken, maar ik word kribbig van hippe middenklassemantra’s à la “wees dankbaar voor wat je hebt of “neem quality time en steek een kaars aan wanneer je in bad gaat”. Uiteraard moeten we dankbaar zijn voor wat we hebben als dat bezit pakweg een flatscreen, een jacuzzi, twee auto’s op de oprit en een designzitbank betreft. Zelf bezit ik geen van de genoemde overbodige items, maar ik ben wel van mening dat ik geweldig bof. Waarom mensen die in een beschimmeld krot leven, met nauwelijks genoeg te eten en een waterfactuur die hen slapeloze nachten bezorgt, dankbaar zouden moeten zijn, dat ontgaat mij dan weer volkomen.

Op mijn vaste parcours van Brussel-Centraal naar kantoor ontmoet ik dagelijks dezelfde dakloze man. Hij woont in een tochtig portiek, onder een berg vuile dekens. Hij komt uit een ver Afrikaans land en had zich het leven hier allicht anders voorgesteld. Misschien moet ik hem vertellen dat het in Denemarken leuker is. Of hem een hygge-boek cadeau doen.