biekesblog


vrijdag 11 september 2020

Hoog spel

 


Geen mensensoort beheerst de kunst van het overdrijven beter dan de koersfanaat. Die bedient zich van hyperbolen, uitroeptekens en hyperventilatie als een jager van zijn dubbelloops geweer. Een zege is niet mooi, maar prachtig. De koers is niet spannend, maar episch. Wij kijken niet, maar beleven. Wij supporteren niet, maar gillen de buren uit hun zetel. Het puntje van de stoel, de sleetplek in de parketvloer van het nerveuze ijsberen, de afgekloven nagels: ze horen bij de koers als Michel en José, als Hilaire in de volgauto, als kasseien op de eerste twee zondagen van april. 
Die koersgekte wordt doorgaans beschouwd als een lokaal cultureel fenomeen, een gebruik waarin wij Vlamingen ons onderscheiden van de rest van de wereld. Mensen die zulks geloven hebben nog nooit naar de ronde van Rwanda of Colombia gekeken.

 

Op een boom van Rwandees wielertalent in de Tour is het nog even wachten, maar de Colombianen rijden al decennia het asfalt van het Franse wegdek.

36 jaar geleden schreef Luís ‘Lucho’ Herrera de allereerste Colombiaanse Tourzege uit de geschiedenis achter zijn naam. Bovenop l’Alpe d’Huez zaaide de spichtige Lucho een perkje Colombiaanse koersgekte voor zichzelf en de generaties na hem. 

 

De dertiende rit bracht 4400 hoogtemeters, ongelijk verdeeld over 7 beklimmingen; zo’n dag waarop je hoopte dat iemand eraan had gedacht de defibrillator klaar te leggen in het commentaarhok van de Colombiaanse televisie ter plaatse. De kans was reëel dat Bernal, Higuita, Lopez, Uran, Chavés of Martinez gevleugeld de laatste steile klim zou bestormen, fladderend als een zwaluw. 

Intussen maakten de Colombiaanse kranten melding van een Colombiaanse entente. Oudgediende Nairo Quintana riep zijn landgenoten op om samen die twee hinderlijke Slovenen te bestoken. Helaas: die snotneus van een Bernal zou dat snode plan in de kiem hebben gesmoord, de landverrader.


Terwijl ik me afvroeg wat de Colombianen daarvan vonden, reed Daniel Martínez in eminent gezelschap vooruit. Geheel toevallig was Daniel de Colombiaan die ik in m’n virtuele ploeg had gezet en waarvan ik een en ander verwachtte. Je wint immers niet per ongeluk de Dauphiné. De jongen mocht zich gelukkig prijzen dat ik niet in z’n oortjes kon brullen.

Terwijl de laatste restjes Franse hoop aan duigen vielen, en een kloeke Duitser met een gebroken sleutelbeen hoofdschuddend werd ingehaald door een andere Duitser en mijn Colombiaan, uitte Michel nogmaals zijn spijt over de afwezigheid van landgenoten. Alsof daar ook maar iemand met een kloppend koershart aan dacht op dat eigenste en spannende moment. Alsof wij überhaupt landgenoten in koers hadden met dat soort klimmersbenen.

Martínez en de Colombianen kregen hun welverdiende dagzege, maar die gele trui, die leek nog lang niet in het verschiet. De twee Slovenen waren samen op oorlogspad en hadden munitie over. En zeggen dat ze in Slovenië het fietspad nog moeten uitvinden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten