biekesblog


vrijdag 21 januari 2022

Een jaar met Beltran


 Ik zocht geen hond want ik had er al één, en zorgen deed ik al genoeg. Maar algoritmen trekken zich niets aan van wat je zoekt of net niet. Zo kwam het dat ik op een grauwe decemberdag onverhoeds in twee treurige zwarte ogen keek en verloren was.

Ik weet niet waarom ik als een brokstuk van een rotswand voor hem viel. Waren het de rossige lange oortjes? Was het de smekende blik? Het aandoenlijke schuine kopje? Of het feit dat iemand hem na 10 jaar zonder pardon uit het huis had gezet?

Drie keer klikte ik hem weg. Drie keer zocht ik hem terug om onbestemde redenen.

Ten einde raad legde ik de kwestie voor aan de gezinsraad, behalve uit mezelf enkel bestaande uit twee zonen die van ons huis al lang een complete kinderboerderij hadden gemaakt, als het aan hen had gelegen.

Na kort en verschroeiend efficiënt beraad kwam de gezinsraad tot de unanieme conclusie dat er geen contra’s waren. Dat hij oud was vond niemand een bezwaar.

 

Met roffelend hart stuurde ik een bericht naar de mevrouw van de vzw die thuisloze honden plaatst. Dat wij hem heel graag wilden. Vier uur later een bericht: dat hij al gereserveerd was. Mijn ontgoocheling verraste zelfs mij. Om 23u ’s avonds een nieuw bericht: dat men bij nader inzien van mening was dat hij bij ons gelukkiger zou zijn dan bij de andere kandidaat, die alleen in een appartement woonde. Ik deed m’n best het sneu te vinden voor mijn tegenkandidaat, maar dat mislukte. 

Pas toen drongen de consequenties van mijn coup de foudre tot mij door. Wat als het arme beest getraumatiseerd was? Wat als hij het hier niet leuk vond? Wat als we elkaar niet lagen? Wat als hij een asociaal en bijtgraag mormel bleek te zijn?

Vier weken later pas mochten wij ons naar Tilburg begeven om de kleine asielzoeker op te halen, een zee van tijd om te piekeren en te panikeren.

 

Die zaterdag regende het onophoudelijk en de lucht was honderd soorten grijs. De spanning hing als smog in de auto. We praatten weinig, want opwinding beneemt een mens de adem.

We reden verkeerd en stonden een half uur lang op de foute plek te wachten. Toen we hem uiteindelijk vonden zat hij, veel kleiner dan verwacht, in een verroest kooitje op ons te wachten. Open ging het kooitje, zodat we hem zachtjes konden aaien en sussen. Wat was hij klein. En aandoenlijk vooral. Als een hoogbejaard mevrouwtje reed ik naar huis, alsof ik de overdonderde nieuwkomer op de achterbank wilde ontzien.

 

24 uur later had ik een schaduw, die mij ook vergezelde wanneer de zon niet scheen. Alsof hij gewoon besloten had mij blind te vertrouwen en zijn leven en welzijn in mijn handen te leggen. Alles vond hij prima, zolang ik binnen z’n gezichtsveld bleef. Dus zeulde ik elke avond een zwaarlijvige teckel de trap op om hem naast mij in bed te installeren, waarna hij meteen als een blok in slaap viel, z’n spitse grijze neus in m’n oksel. 

Na 6 weken was hij z’n overgewicht en z’n doffe vacht kwijt. Na 2 maanden blafte hij voor het eerst, een hilarisch blafje dat zelfs de kat niet imponeerde. Na 3 maanden zeulde ik hem op m’n rug mee de trein op, naar kantoor, waar hij meteen op zoek ging naar voor het grijpen liggende lunchpakketten en op de vloer plaste, mankementen die hij compenseerde met charme en innemendheid.


Uren bracht hij door op de schoot en in de armen van vrienden, ook van diegenen die niets hadden met honden, maar voor hem spontaan een uitzondering maakten. Hij spendeerde veel te veel tijd in de kille gang van ons huis, geduldig en hardnekkig wachtend tot ik terug zou komen van de winkel, een vergadering, een sportles. Ik begon me te haasten wanneer ik zonder hem weg was, omdat de gedachte aan hem zonder mij niet klopte. Ik oefende me in slow walking, een ware opdracht voor iemand met veel tempo en weinig geduld. Hij bleek even koppig als snoezig, even contrair als aanhankelijk. Ik hou van de rondedansjes waarmee ik begroet word aan de voordeur, van de knorgeluidjes die hij maakt wanneer hij het naar z’n zin heeft, van zijn maffe sprongetjes wanneer hij eten krijgt, van hoe hij zijn kopje tegen mijn schouder legt wanneer ik hem naar buiten draag, zelfs van zijn onnavolgbare gave om altijd en overal in de weg te zitten zodat ik over hem struikel. Mensen die hun hond innig graag zien waren om meewarig mee te lachen, tot nu. 

 

Vandaag is hij een jaar bij ons en niemand weet nog hoe het leven was zonder hem, alsof hij altijd al bij ons hoorde. Hij is mijn vijfde ledemaat, mijn buddy, mijn geluksbrenger. Ik negeer zijn artrose, de ruis in z'n hart en zijn gebit als een vergeten kerkhof, verdring de gedachte aan de korte tijd die mij met hem rest; tijd als een kostbaar, maar fragiel cadeautje, waar ik elke dag dankbaar voor ben.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten