biekesblog


vrijdag 18 september 2015

Opvoeden in tijden van vluchtelingencrisis

-->
Gisteren hoorde ik een stafmedewerker van Vluchtelingennetwerk Vlaanderen vertellen dat het aantal minderjarige vluchtelingen met een kleine 600 % steeg in een jaar tijd. En hoe hun vrijwilligers onlangs twee broertjes van 8 en 11 uit de rij wachtenden voor de Dienst Vreemdelingenzaken plukten. Kinderen die de lange, moeizame en gevaarlijke reis naar Europa helemaal alleen hadden gemaakt.

Vier uur later stopte ik mijn kinderen van bijna 7 en bijna 10 in bed. Een warm bed dat we delen voor knuffels, kusjes en verhalen. Voor tegen elkaar aankruipen in het donker. Voor een terugblik op de voorbije dag en vooruitblikken op een nieuwe dag, in het vertrouwen dat die dag warm, droog, veilig en vol liefde zal zijn.

Ik moest een beetje huilen om zulk een absurde tegenstelling, wat vragen opriep bij mijn zonen over de herkomst van de tranen, die ik niet snel genoeg weggeveegd kreeg.

Wat zeg je dan, tegen zo’n gelukkig en geborgen kind dat zich oprolt om de slaap te vinden?
Ik negeerde de mogelijke omwegen, besloot eerlijk te zijn, en vertelde dat ik intriest werd van het denken aan eenzame kinderen op de vlucht. Meteen bekroop mij het gevoel alweer een stukje van hun opgroeiende onschuld te hebben weggeknaagd.

Er kwamen bijkomende vragen, de ene al pertinenter dan de andere. Ik jongleerde met antwoorden, het ene al toereikender dan het andere.  Over het waarom van oorlog en grenzen, over aardige en minder aardige mensen, over hebben, niet-hebben en delen. Opvoeden voor gevorderden. In stilte prevelde ik een dankgebedje voor de journalistieke bagage die dergelijke heikele opdrachten net iets makkelijker maakt.

Toen de zonen geïnformeerd, maar gerustgesteld waren ingeslapen nam ik een bord uit de kast (een lelijk, beken ik). Ik stapte naar buiten, ver genoeg de tuin in om niet gehoord te worden, en kwakte het ding tegen de muur tot het in zeventien (ik heb ze geteld tijdens het opruimen) ongelijke stukken uit elkaar spatte. Ik hoopte vurig dat niemand mij zou vragen waarom ik met servies stond te gooien. Niet omdat ik daar geen antwoorden op kon bedenken,  maar omdat het enige juiste antwoord te machteloos was.

Machteloos, dat was voor de gelatenen en de cynici. Voor toestanden van dood, ziekte en hopeloze liefdes. Een alibi voor niets willen weten en niets willen doen. In maatschappelijke kwesties was het een waardeloos woord van niks. Een woord zonder engagement en zonder hoop.

Terwijl ik vloekend vlijmscherpe stukjes porcelein van tussen het gras viste, nam ik me plechtig voor het woord machteloos geen plaats te geven in mijn geïmproviseerde of doordachte opvoedpraktijken. En mezelf een glas wijn in te schenken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten