Er staat geen rem op de grove taal en het
schofferen. Ferme praat maakt deel uit van het traditionele steekspel der politiek. Maar dit
spervuur van giftige woordenmunitie, daar was ik niet op voorzien. Het
ontbreekt mij aan camouflage, loopgraven en afweergeschut.
Dat het uit moet zijn met dat gepamper. Dat iedereen, ja echt iedereen, alle kansen krijgt. Dat we de dingen bij naam en toenaam moeten durven benoemen. Dat het tijd is om de politieke correctheid over de haag te gooien. Dat we boven onze stand leven. Dat “zij” feesten omdat “wij” aangevallen worden. Dat racisme niet het probleem is en een randverschijnsel. Dat wie een partijkaart heeft ongeloofwaardig is en dus beter zwijgt.
Dat het uit moet zijn met dat gepamper. Dat iedereen, ja echt iedereen, alle kansen krijgt. Dat we de dingen bij naam en toenaam moeten durven benoemen. Dat het tijd is om de politieke correctheid over de haag te gooien. Dat we boven onze stand leven. Dat “zij” feesten omdat “wij” aangevallen worden. Dat racisme niet het probleem is en een randverschijnsel. Dat wie een partijkaart heeft ongeloofwaardig is en dus beter zwijgt.
Ik laat me de adem benemen door de ene
frontale aanval nog voor ik ben bekomen van de vorige. Soms blijf ik een paar
tellen met open mond achter, alsof ik vergeten ben hoe ik mijn kaakspieren moet
bedienen, omdat al mijn aandacht tijdelijk focust op het verwerken van alweer
een verbijsterende quote. Ik voorspel dramatische en bljvende rimpelvorming als
dit tempo aanhoudt.
Wat erger is dan de stramme kaken en het
zuurstofgebrek is de genadeloze doeltreffendheid van de strategie.
Rakketakketakketak. Dat blijft maar komen. Als een machinegeweer van de meest
gesofisticeerde makelij. Geen verdedigen aan.
Ik zou er van weglopen als ik niet zo
hardnekkig in iets anders geloofde. Ik loop niet weg. Ik vloek; ik bijt mijn
tanden stuk; ik huil zo nu en dan omdat er niets anders aan te doen valt. Wanneer
ik niet vloek, knarsetand of huil doe ik gewoon verder. Niet onverstoorbaar, al
zou dat prettig zijn, maar wijfelend en wankelend en oververmoeid.
Ik wil niet kwaad zijn. Dat vreet energie
als een overjaarse smartphone. Toch laat ik mij vangen en schrik ik van mijn
eigen binnensmondse gesakker. Broodnodige energie die onbenut wegvloeit. De kraan is
stuk en de loodgieter is met verlof.
Zie mij nu bezig. Met mijn onnozel geloof
in liefde en begrip en dialoog en welwillend samenleven. Alles wat ik doe en
waar ik voor werk wordt ondergraven, niet met de trage schop van de vrijetijdstuinier,
maar met de graafmachine van de aannemer voor wie tijd vooral geld is.
Een paar grote halen en weg is de aarde,
met alles wat daarin lag te kiemen. Zelfs de wormen zijn dood.
“Wij zijn geen wormen.”, mompel ik tegen
mezelf. Ik wil geen worm zijn die zich kronkelend laat doodmeppen of in tweeën
hakken. In mijn moedigste gedachten ben ik een goedhartige, maar onverschrokken
draak. Maar mijn gedachten zijn niet
altijd moedig. Moed heeft voedsel nodig en de oogst is mislukt.
We hebben boeren en tuinders nodig. Die de
moed en de vaardigheid vinden om opnieuw te spitten, al doet hun rug zeer en
staan er blaren op hun handen. Die weten hoe je onkruid bij de wortel uittrekt.
Die weten dat wormen nuttig en nodig zijn en alleen gedijen waar de bodem
voedzaam is. Die elke keer opnieuw beginnen, ook als de grond te zuur, te droog
of te drassig is, omdat er altijd wel iets eetbaars in groeit. Ook voor de
wormen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten