-->
Van zodra je zwanger bent word je – meestal
ongevraagd – bestookt met babytips. Hoe je ze doet
drinken/zuigen/eten/slapen/plassen. Hoe
je ze verschoont. Hoe je ze best aan- en uitkleedt. Hoe je ze troost.
Baby’s zijn kinderspel. Meer dan een borst
of twee en een paar warme armen heeft zo’n wurm doorgaans niet nodig. De enige
waardevolle tip die ik besloot te volgen was ‘kijk naar je baby’. ‘En negeer al de
rest’, dacht ik er zelf tevreden bij.
Wanneer de baby een tiener wordt blijft het
verdacht stil. Die stilte kan twee dingen betekenen. De eerste, maar weinig
geloofwaardige optie is dat iedereen intuïtief weet hoe je omgaat met tieners; dat
tieners opvoeden dus als het ware vanzelf gaat. Voor die these is helaas geen
enkel sluitend bewijs voorhanden. Bewijs van het tegendeel is er in overvloed.
De tweede optie is dat niemand het weet. Ik
gok zelfzeker op optie twee.
Wanneer ik mijn prille tiener ophaal van
school kijkt hij mij met bits vertrokken mondhoeken en rollende ogen aan
omdat ik vraag waar zijn rugzak is. De belachelijkste vraag ooit, zo blijkt,
tot overmaat van tienerergernis gesteld door de vervelendste moeder ooit. Ik
kijk naar de grimmig strakke mond en de priemende ogen en zie in gedachten hoe
de baby, ver weg en schijnbaar onvindbaar verstopt in het opschietende
tienerlijf, breed naar mij lacht wanneer ik het kinderdagverblijf binnenwandel.
Wiebelend en met uitgestoken armpjes kruipt de baby pijlsnel en doelbewust mijn
richting uit, tot ik hem optil en hij zijn armpjes rond mijn nek klemt, alsof
hij mij nooit meer wil loslaten.
Ik wuif de snoezige baby op mijn netvlies
weg en focus op de tiener. Die is al weg, meters voor me uit, om de drie
stappen een tak of een steen wegschoppend.
Wanneer we – zonder rugzak – huiswaarts
keren herhaal ik in stilte dat het erbij hoort. Dat hij het niet helpen kan.
Dat het hormonen zijn. Dat het normaal is. Die berustende stilte hou ik vol tot
de tiener bij thuiskomst de deur snoeihard dichtslaat voor de neus van zijn
zevenjarige broer, die het prompt op een dramatisch brullen zet. Ik stel de
waarom-vraag. Een nanoseconde later weet ik al dat er geen antwoord volgen zal.
Er is namelijk geen enkele zinnige reden te bedenken om zomaar de deur voor
iemands neus dicht te gooien wanneer je een huis binnenstapt. Dat weet de
tiener zelf ook. De vraag is absurd en wordt dus beter niet gesteld.
Ik doe wat ik daarnet nog besloot niet te
zullen doen. Ik brul. Dat hij zich onaangenaam gedraagt en dat samenleven met
hem niet meteen een feest is momenteel. Hij dendert de trap op naar boven,
gooit daar een deur dicht en hult zich het eerstvolgende half uur in
stilzwijgen. Ik begin binnensmonds sakkerend uien en knoflook fijn te hakken.
Koken helpt. Driftig hakken in het bijzonder.
Wanneer de uien mijn ogen doen tranen leg
ik het mes neer en ga ik aarzelend naar boven. De tiener ligt op bed. Met een
doos Lego. Ik onderdruk een grijns en vraag of hij honger heeft. ‘Misschien’,
zegt hij, zonder op te kijken van het ruimteschip dat hij in elkaar zet. ‘We
eten pasta met kerstomaatjes, rucola en pijnboompitjes.’ roep ik vanop de trap
naar beneden. Even later dekt de tiener de tafel. ‘Diepe of platte borden,
mama?’
De armen rond mijn nek teken ik er in
gedachten bij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten