Het was een kille voorjaarsdag. De
voltallige familie zat oma’s copieuze maal van kervelroomsoep, rosbief
met kroketten en dame blanche te verteren in de krappe woonkamer van mijn
grootouders. Er was nog koffie, met de obligate taart, die niemand binnenkreeg.
Op de achtergrond hield een opgewonden Mark Van Lombeek de familieleden op de
hoogte van de gebeurtenissen tussen de Italiaanse oorden Milaan en San Remo,
plekken waar ik nooit was geweest en waar ik me als negenjarige weinig bij kon
voorstellen.
Op de buikige Philips-televisie reden
mannen voorbij op de fiets. Knoestige bonken, met kromme benen en
knobbelknieën, die enkel bekijks hadden omdat ze hard konden fietsen.
Mannen van weinig woorden die driftig
trappend in de berm spuwden en na zo’n koers steevast onder het slijk of het
stof zaten, substanties die zich wonderwel mengden met lichaamsvochten als
snot, bloed en zweet.
Alle onooglijke kerels, kromme benen en
viezigheid ten spijt bleef ik kijken. Gebiologeerd door het ritueel, dat elke
koersdag hetzelfde, maar nooit hetzelfde was. Door het stampen, boenken,
ploeteren van de mannen, alsof hun leven en dat van al hun dierbaren ervan af
hing. Door de buitenzinnige vreugde en
de donkerste ontgoocheling na de meet. Door de opwinding die rond de fietsende
mannen zinderde, als onweer op een broeierige zomerdag.
Die koersdag was anders. Daar stond plots,
als in een visioen, Fons De Wolf op het podium, waar niemand hem had verwacht.
Een ranke knaap met een fotogenieke wipneus en wuivende manen, een kruising van
Nick Drake en Jotie ‘t Hooft (een gelijkenis die me pas jaren later zou opvallen), maar met een minder lyrische woordenschat en meer
branie in de benen. Een ontregelende verschijning temidden van een peloton vol
potige en hoekige kerels. “Wel een schoon menneke”, becommentarieerde een tante,
die voorts nooit enige interesse in het wielrennen had geveinsd.
De koersherinneringen spelen tikkertje in
mijn geheugen en lopen slordig door elkaar, maar ze zijn even scherp als de
herinnering aan de emotie van het moment.
1988. De chouchou der echte Belgen, Claude
Criquelion, staat op het punt het wereldkampioenschap wielrennen te winnen. Tot
een drieste Canadees hem de dranghekken in fietst. De idiote Canadees verliest
stoemelings de sprint van een euforische Italiaan. De beteuterde Cri-Cri strompelt knullig met zijn kapotte
fiets over de meet. De Canadees wordt ternauwerdood gered van een lynchpartij. Er
breekt net geen volksopstand uit.
1989. Ik ben bijna meerderjarig. Franse
held Laurent Fignon ligt halfdood en verbijsterd tegen de dranghekken, nadat
hij de tour, die hij moest en zou winnen, op de meest onwaarschijnlijke wijze
heeft verloren: met 8 belachelijke, nietige tijdritseconden, tegen een
Amerikaanse praatjesmaker die al eens een jachtgeweer laat leegschieten in z’n achterwerk en beweert te koersen op biefstuk met frieten. Mijn moeder en ik
zijn alleen thuis en weten niet waar kruipen van consternatie. Mijn meisjeshart
bloedt voor de onfortuinlijke Fignon.
1992. De impulsieve en bevlogen Italiaan Claudio
Chiapucci rijdt tweehonderd lange Tourkilometers aan kop richting Sestriere. Hij
vertrekt op de eerste col. Vijf loodzware cols later heeft hij alle
medevluchters als lastige vliegen van zich af geschud en rijdt hij alleen
verder, onaantastbaar voor de hitte en het jagende peloton. De laatste
kilometers legt hij zwalpend af, vooruitgeschreeuwd en -geduwd door meutes
hysterische Italianen, die in deze overwinning een teken van Gods
rechtvaardigheid zien.
1996. Terwijl mijn lief en vrienden zich in
het Gentse feestgedruis storten, staar ik in een bloedhete woonkamer met de
gordijnen dicht naar de ondergang van de ongenaakbare en mysterieuze Miguel
Indurain. Mijn fascinatie voor vallende en verliezende helden krijgt de vrije
loop. Miguel lijdt, maar geeft niet op. Iedereen haalt opgelucht adem nu de
“saaiste aller tourwinnaars” het geel moet doorgeven. Behalve ik. Ik heb twee
opeenvolgende nachten op café nodig om mijn verdriet door te spoelen.
De koersliefde was niet altijd even
standvastig. Hoongelach van vrienden en kennissen die de koers een tijdverdrijf
voor gepensioneerde mannen noemden. Dopingschandalen. Slaapverwekkend
voorspelbare rondes. Jaren zonder televisie en zonder tijd. Dopingschandalen.
Een reis door Spanje die ik op slinkse wijze “toevallig” langs het traject van
de Vuelta probeerde uit te stippelen, tot het lief daar tijdig lucht van kreeg.
Dopingschandalen. Baby’s en veel te veel slapeloze nachten, die op
zondagnamiddagen gretig werden ingehaald. Dopingschandalen. Mijn broer, de
ultieme koersfanaat, een wandelende wielerencyclopedie, die uitgerekend tijdens
de Ronde van Vlaanderen stopte met leven. Dopingschandalen.
Zoals dat gaat met echte liefde dooft de
vlam nooit helemaal uit, flakkert ze altijd weer op, soms zelfs vuriger dan
voordien. Het hoongelach is verstomd. Wielrennen is hipper dan ooit. Mensen die
menen dat koersen worden gewonnen door wie het snelste kan fietsen, struikelen
over elkaars voeten achter dranghekken en in VIP-tenten. We zien
nu pas vrouwen koersen, en met verve, ook al deden ze dat al jaren. De bonkige kerels
zijn knappe, hippe jongens geworden, die doorgaans met meer dan twee woorden
spreken en nog zelden vloeken of schelden voor de camera. Drama is er nog genoeg. Wanneer de gedoodverfde winnaar niet als eerste over de meet komt. Wanneer een kapotte fiets, een valpartij of een dwaze supporter de beste benen stilleggen. Wanneer ploegmakkers elkaar de zege niet gunnen. Wanneer een renner die net z'n sleutelbeen brak toch meteen weer naar z'n fiets vraagt. Wanneer een gretige jonge renner het leven laat op het bebloede asfalt.
Wielrennen is niet langer een manier om aan
het harde labeur van de boerenstiel of de fabriek te ontsnappen, maar een
carrièrekeuze. Ongelikte ploegleiders zijn vervangen door empathische coaches
en gewiekste managers. Het koersen zelf is gebleven wat het was: vreselijk lastig,
bij momenten onmenselijk zwaar, en vaak volstrekt onlogisch. En daarom
fascinerender dan eender welke andere sport, alle dopingschandalen ten spijt.
Niemand legde het beter uit dan mijn
favoriete wielercolumnist Frank Heinen: “Wielrennen is fictie, wielrennen is literatuur,
wielrennen is drama. Het gaat om de verhalen, niet om de waarheid.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten