Afgelopen week luisterde ik, stuiterend als een kind in de week voor Sinterklaas, naar mijn favoriete wielerpodcast ‘De Rode Lantaarn’, alwaar mijn even favoriete wielerschrijver Frank Heinen te gast was, alsof de voorjaarsvreugde niet al compleet was. Alles ging prima, de sfeer was opperbest, de natjes vloeiden en de feestvreugde spatte tegen het plafond. Tot het gezelschap de kwestie Wout Van Aert aansneed. “Hij is niet zo populair in Vlaanderen, geloof ik”, poneerde de onvolprezen sportschrijver. Nounounou. Weg sfeer.
Dwalen mag in de koers. Het is zelfs een voorwaarde. In een sport waar 200 renners starten en er slechts eentje wint, waar ploegtactiek (of het ontbreken eraan), het weer, de catering, doldwaze toeschouwers, ongelukkig wapperende vlaggen, lekke banden, zwalpende kettingen of putjes in het wegdek verloop en uitkomst van de wedstrijd bepalen, is dwalen niet enkel volstrekt normaal, maar een conditio sine qua non.
Toch hielden wij ons deze week ijverig en geestdriftig bezig met pre- en pseudo-analyseren, wild voorspellen, schijnbaar doordacht pronostikeren en mateloos verheugen. De joligheid en de opwinding bereikten een nieuwe piek bij het nieuws dat Van Aert dan toch De Omloop zou rijden. Zuchtend en kreunend onderwierpen wij onze moeizaam samengestelde voorjaarsploeg aan herziening.
De kwestie Van Aert vroeg om bijkomende analyse. “Niet meenemen” waarschuwden sommige kenners en analysten. Daar zaten wij dan, voor een gastronomische deelnemerslijst vol klinkende rennersnamen en met Wout in ons gepijnigde hoofd. “Niet opstellen”, zei het hoofd. “Onmiddellijk selecteren”, zei het hart.
Driftige chatconversaties met even verbeten koersvrienden wezen uit dat ik niet de enige was. Wij wisselden termen uit als “toch wel zware blessure”, “lange revalidatie” en “onzeker”. Maar ons hart roffelde wild: “Wout rijdt”. Deze onlogische gang van zaken bracht ons naadloos bij de vraag waarom het zo verdomd lastig was om niet overenthousiast en instinctief op het vakje naast de naam ‘Van Aert’ te klikken, het levende bewijs dat de vrolijke vrinden van De Rode Lantaarn er ettelijke ‘kielemeters’ naast zaten.
Applausmeters gaan in het rood waar Wout aantreedt, in vorm of niet. Op de een of andere manier beroert Wout menig wielerhart, zelfs wanneer hij niet winnen kan. Waar komt die Woutliefde vandaan? Is het dat aarzelende, eerlijke, wat verlegen spreken van hem; nooit een woord te veel, liever een te weinig? Is het die trouwe en melancholieke blik waarachter wij allerlei onuitgesproken twijfels vermoeden? Of toch gewoon de koppige hardnekkigheid waarmee hij elke training, race en obstakel afwerkt, met de verbetenheid van een pitbull?
Het valt niet met zekerheid te zeggen, maar alle mathematische waarschijnlijkheden en statistische onwaarschijnlijkheden ten spijt staat Wout in mijn ploeg, een dwaling waarvan ik me heb voorgenomen ze niet te betreuren. De schoonheid van de koers zit hem in het dwalen; in het schromelijk vergissen en vurig vervloeken, maar toch blij zijn omdat er hartsgrondig gekoerst wordt. Zelf heb ik berekend dat Wout in ieder geval hartsgrondig gaat koersen, omdat dat nu eenmaal is wat hij het beste kan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten