biekesblog


maandag 19 oktober 2020

Stuiptrekking

 


Zelden keek ik meer uit naar een koers dan naar deze Ronde van Vlaanderen. Natuurlijk omdat het een van de meest slopende koersen ter wereld is; uiteraard omdat we in april verweesd achterbleven zonder Ronde; ook omdat er geen Parijs-Roubaix in het verschiet lag, maar bovenal omdat dit bizarre koersseizoen gestaag ten einde loopt en het onvermijdelijke zwarte gat ons gemeen toegaapt, uitgerekend nu, wanneer zelfs de kerstdis ons niet gegund lijkt.

Terwijl de ene koers na de andere cross werd afgelast deden de organisatoren van de Ronde onverstoorbaar en vol vertrouwen al wat ze konden om koersfanaten een historische dag te bezorgen. Het leverde bevreemdende beelden op, van een lege Oude Kwaremont en een verlaten Paterberg, zonder geestdriftige massa en opzwepend gejuich. 

De renners lieten het niet aan hun hart komen en koersten als nieuwelingen, alsof elke kilometer de laatste van hun leven kon zijn. Sommige dingen verliepen zoals ze in een Ronde van Vlaanderen horen te verlopen: Sep viel en sukkelde met z’n fiets, ondanks de grote Sepkaars die ik elk jaar in april aansteek omdat Sep Vanmarcke een kasseiklassieker verdient. Maar koersgoden zijn gevoelloos voor dat soort sentiment.

 

En toen voltrok zich een droomscenario, een soort script waarvan een kniesoor zou zeuren dat het te voorspelbaar was. Zo kwam het dat de drie beste eendagsrenners ter wereld de rest meedogenloos achterlieten en het thuisfront zenuwachtig heen en weer deden schuifelen. Iedereen had het gehoopt en roekeloos voorspeld, maar als het echt gebeurt is het een cadeautje op een willekeurige dag. Daar gingen ze, de blinkende wereldkampioen en de twee crossers die de cross overstegen. Debutant Julian Alaphilippe huppelde op zijn pedalen als een reebok in de lente, leek amper te ademen op de Vlaamse hellingen. Het pleit leek al bijna beslecht, als frisheid en gretigheid argumenten waren.

En toen was daar die motor, die om godweetwelke reden langs de kant van de weg stond, die Juju in al zijn verhakkelde attentie niet had gezien. Kwak en smak deed de wereldkampioen. En dat het pijn deed, zo bleek uit zijn jammerlijke geschreeuw. De twee aartsrivalen tegen wil en dank keken om, namen de schade op en reden zonder aarzelen verder. De koers wacht nooit, ook niet op wereldkampioenen.

 

Ik wist meteen dat niemand hen terug zou halen; niet die twee pitbulls, opgetrokken uit graniet en het soort hardnekkigheid dat makkelijk te verwarren valt met overmoed. We kregen het Duel waar we op hadden gewacht en dat we niet mooier hadden kunnen fantaseren. Van Aert en van der Poel raakten niet van elkaar af en hadden daar vrede mee. De Minderbroedersstraat lag geduldig en in stilte te wachten op hun denderende doorkomst. Ik kon het niet laten me deze triomftocht voor te stellen tussen joelende en geestdriftige fans, doorheen een tunnel van oorverdovende koersliefde. Nu bleef het wonderlijk stil, op de wilde vreugdekreten van ‘Matje’ aan de meet na. Een mooiere ultieme stuiptrekking had dit wild geshakete koersseizoen niet kunnen opleveren. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten