‘Asielzoekers voelen zich uitgenodigd.’ Dat
zei onze Staatssecretaris voor Asiel en Migratie gisteren, aldus de krant.
Geen wonder dat vluchtelingen zich
verdringen aan onze grenzen als we ze vriendelijk inviteren.
Ik vroeg me af wie die mensen dan wel had
uitgenodigd en vooral hoe. Had een of andere anonieme, grootmoedige
hippie een virale tweet gepost met de boodschap dat iedereen welkom was
voor een gratis all-invakantie? Had Topvakanties bussen naar Syrië, Irak en
Afghanistan gestuurd om er gewillige toeristen op te pikken? Ik heb tegenwoordig
maar weinig geduld voor dergelijke absurditeiten, die als traangas het
collectieve zicht dienen te verblinden.
Diezelfde middag fietste ik gezwind naar
een afspraak in de stad. Ter hoogte van het Dampoortstation hield ik halt
om een vriend te begroeten. We hadden elkaar een tijdje niet gezien en een en
ander bij te praten. Ons prille gesprek werd onderbroken door een sjofele man die
ons in gebrekkig Frans aansprak. Of we niet wat geld konden missen zodat hij
iets kon eten. Ik vroeg hem waar hij vandaan kwam, hoe lang hij hier al was en
waar hij sliep. De man bleek uit Syrië te zijn gevlucht, een tijdje geleden in
Brussel gestrand en nu door Gent te dolen, waar bijna niemand hem verstond en
hij niemand kende. In Brussel was het beter, meende hij. Slapen deed hij in het
St-Pietersstation, wanneer dat open was tenminste. Dat hij in geen tijden was
gewassen hoefde hij niet te vertellen. Maar groezelig en onwelriekend of niet,
hij had honger.
De vriend en ik tastten in onze
broekzakken, op zoek naar wat geld. Hij had geen cash op zak. Ik enkel wat
muntjes en een al te royaal biljet dat ik zelf niet echt missen kon. Het stapeltje
muntjes bleek niet eens voldoende voor een croissant, laat staan voor iets
voedzaams waar een mens die op straat leeft een tijdje mee verder kan.
Ik gaf hem het contact van een organisatie
die maaltijden uitdeelde aan mensen in nood, en die hem misschien verder kon
helpen in zijn zoektocht naar hulp. Hij sloeg het nummer op in zijn mobiele
telefoon, zijn enige tastbare houvast.
Vertwijfeld bedacht ik wat ik moest doen.
Mijn afspraak wachtte op mij. Ik kon het mij niet permitteren om zonder enig gevolg bankbiljetten uit te delen. Bovendien geloofde ik in leren vissen,
niet in het uitdelen van gebakken vis. Liefdadigheid, een vies woord met een
bedenkelijke nasmaak, zo beweerde ik al jaren. Theorie die plots weinig waard lijkt wanneer je oog in oog staat met een uitgehongerde medemens.
‘Zal ik met je meegaan en iets te eten voor
je kopen?’ floepte uit mijn mond. De man knikte gretig. Zo kwam het dat wij even
later samen in een kebab-tent stonden, de onbekende man en ik.
Ik vroeg hem wat hij wilde eten en bestelde
op gegeneerde fluistertoon. Een grote kebab en een blik Fanta, hoe lang zou dat
je maag vullen? Ik zag mezelf daar staan door zijn ogen. Ik, het wandelende
privilege, warm en degelijk gekleed, op weg naar een plek die ik zelf had
gekozen, waar dampende merkkoffie werd geserveerd. Ik, die perfect wist dat ik
vanavond verse groene koolstamppot zou eten en in mijn eigen warme bed zou
slapen. Hij, de verloren reiziger zonder bagage, op zoek naar een normaal leven, een leven
zoals het mijne bijvoorbeeld.
Ik vroeg me af hoe dat voelde, eten voor je
laten kopen door een wildvreemde, op een plek die je niet kent en waar je weinig
van begrijpt. Wat dat deed met je eigenwaarde en je trots, of met wat daarvan was
overgebleven.
Hij toonde me een foto van een klein
meisje, zijn dochtertje, en vroeg of ik kinderen had. Ik beaamde. Twee jongens.
Hij vond dat ik geluk had. Ik knikte bevestigend en voegde eraan toe dat ik
vooral geluk had dat ik hier geboren was, en niet in Syrië zoals hij.
Ik betaalde, mijn blik krampachtig op mijn portefeuille
en het wisselgeld gericht, om vooral niet in zijn ogen te hoeven kijken.
Zo stonden wij ons daar allebei te schamen, elk om onze eigen redenen. Hij bedankte me omstandig. Ik wenste hem geluk,
een groot woord dat ik daar en dan onnozel vond klinken. Hij vroeg of hij
me mocht omhelzen. Dat mocht.
Nadat we afscheid hadden genomen sloeg de
twijfel toe. Waarom had ik mijn afspraak niet afgebeld en de man niet
meegenomen naar huis voor een bad, een maaltijd en een echt bed? Waarom had ik
zijn naam niet gevraagd, zodat we niet langer wildvreemden voor elkaar hoefden
te zijn? Waarom had ik hem niet uitgenodigd?
Terwijl ik verder fietste veegde ik tranen
weg. De wind wellicht.
Vandaag met net dezelfde bedenkingen en emoties geworsteld...
BeantwoordenVerwijderen