biekesblog


zaterdag 21 maart 2020

Dagboek van een lockdownmoeder



Dag 1

Als er nog één wijsneus meent mij te moeten laten weten dat Shakespeare z'n meesterwerk schreef in quarantaine ga ik eens luid gillen. F***ing Shakespeare moest geen twee koters bezighouden en onderwijzen, had geen extra job en moest geen tientallen senioren interviewen voor zijn meesterwerk. Fuck Shakespeare. Voorts dacht ik vandaag de structuur van België uit te leggen aan de kroost, in het kader van tijdelijk project thuisonderwijs. Prima gelukt: ze haten mij nu.

Dag 2
We leerden Ijslandse vulkanen uitspreken; de kinderen houden schoolraad via Zoom; de kat en de hond kijken naar ons alsof we in de weg lopen en ik kom abrupt tot het besef dat mijn voornemen om wekenlang als een slons rond te scharrelen in duigen valt nu iedereen wil skypen of zoomen. Ik besloot mijn haar dan maar te gaan kammen.
De zonen maakten minder ruzie dan ooit, dus de moeder nam hun temperatuur: geen koorts. Het moet dus een ander, nog geniepiger virus zijn. De moeder kreeg niets gedaan tussen het onderwijzen, vragen beantwoorden en andere trivia door. De zonen vonden de les over de werelddelen en de oceanen maar matig boeiend. De moeder ging dan maar fietsen. Al fietsend voelde zij snijdende hoofdpijn opkomen, wat haar onmiddellijk het ergste deed vermoeden, om bij thuiskomst vast te stellen dat ze haar fietshelm gewoon te strak op haar hoofd had. Dat overkomt iedereen wel eens toch? De vuurrode afdruk op haar vuurhoofd leidde dan weer wel tot algehele hilariteit bij de kroost. En zo was iedereen blij. Einde.

Dag 3. Een zonnig deel van de dag ging verloren aan de zoektocht naar aardappelen, blijkbaar de nieuwe truffels in deze verwarrende tijden. Wij leerden vandaag over provincies, gemeenschappen en gewesten. De oudste zoon deelde zuchtend mee deze constructies buitengewoon overbodig te vinden. De moeder viel door de mand als matig vaardig in het rekenen, en overwoog de pagina's met breuken en staartdelingen stiekem dicht te plakken. De stad was leeg, even leeg als veel winkelrekken. Het bed van de oudste daarentegen is voller dan gewoonlijk, aangezien de zonen besloten dat ze daar na 6 dagen op elkaars huid samen in wilden slapen. Als rolmopsen in een potje liggen ze te giechelen. De moeder twijfelt tussen zuchten en lachen, en doet iets dat op beide en dus nergens naar lijkt. Het wordt morgen wellicht vroeg dag.


Dag 4. De thuisklas had last van een motivatiedipje. "Waarom moeten wij Frans kunnen als we de hele dag binnenzitten en nergens naartoe kunnen?". Over naar de planeten dan maar. "Staat de poolster in het noorden of het zuiden?" "Euh". Moeder bleek een gebrekkige bron van universele wetenschap. Er werd gezoomd, gediscord en gechat. Moeder werd verzocht de huiskamer te verlaten om de digitale schoolmeeting niet te verstoren. Moeder ging dan maar sociaal gedistancieerd fietsen en kreeg en passant een pondje vliegende rauwe proteïnen binnen, wat meegenomen was. Bij thuiskomst hadden de zonen een fort gebouwd in en rond hun stapelbed. Daar hadden ze alle kussens uit de sofa en de meeste stoelen voor nodig gehad. Moeder zei er niets van en prevelde een schietgebed om de verrassende broederharmonie nog een aantal weken te verlengen. Het aantal onbeantwoorde mails werd herleid naar 7. Ik kan me niet herinneren wat ik geantwoord heb op de overige 24. Mijn focus is als de knoppen aan de jasmijnstruik in de tuin: graag willen, maar nog niet kunnen. Ik herinner me wel dat er goddank genoeg eten in de koelkast zit. Morgen gaat het regenen, maar dat is niet erg want mijn koersbroek zit in de was. Vanavond ga ik virtueel op café. Ik vraag me af of dat in pyama mag.


Dag 5. We vonden het zorgvuldig opgestelde dagschema niet meer terug, wat waarschijnlijk weinig uitmaakte. De moeder stond liters soep te koken voor zieken en kinders zonder eetlust, toen zij besefte dat ze een facetime-interview moest geven en trok snel een trui aan over haar pyama. Voor haar kammen was geen tijd meer. Later, toen ze er voor het eerst in dagen in slaagde zich een uur te focussen op werkgerelateerde kwesties, bleef het verdacht lang stil in huis; zo stil dat ze niet durfde gaan kijken. De jongste was in slaap gevallen bovenop het zonnestelsel. De oudste had zichzelf een halve kilo yoghurt met een berg vanillesuiker geserveerd. De hond leek met de dag meer in de war en keek vragend, alsof ik ergens een antwoord op zou hebben. Het weer deed weinig voor het gemoed en het nieuws wilde ook al niet mee, dus de moeder trok zich terug in haar werkkamer met een glas wijn en een zakdoek om een paar minuten ongestoord te snotteren. Toen zij uitgesnotterd was begon ze driftig pizzadeeg te kneden, want op vrijdag eten we pizza. Een mens moet zich ergens aan vasthouden. Laat het dan maar aan verse pizza zijn.

Dag 6. Het duurde even voor het tot mij doordrong dat het zaterdag was. Week-end. Al betekent dat weinig tegenwoordig. Na het lezen van de week-endkranten, met reconstructies van de smerige sprint naar een noodregering die er niet kwam, besloot ik de krant te gebruiken om aardappelen op te schillen, of er een vuurtje mee aan te stoken. Ik deed m'n uiterste best om niet te denken aan Milaan, noch aan San Remo. Ook niet aan Philippe Gilbert die ook dit jaar Milaan-San Remo niet zou winnen. Ik besloot dan maar om te doen alsof de uitzichtloze berg was in het berghok de Poggio was. De kinderen verzoeken om Michel en José te spelen vond ik dan weer een brug te ver, al was het maar omdat hun Waaslands accent te wensen overlaat. 

Dag 7. 
De zondag trok zich nog trager op gang dan in normale tijden. Ik had me tijdelijk verschanst in mijn schrijfkamer toen daar plots op het raam werd getikt. Tikken op een raam leidt gemakkelijk tot hartverzakkingen in tijden van social distancing en noodzakelijk isolement, dus mijn hart sloeg een paar klopjes over. Voor mijn raam stond zowaar een vriendin. Terwijl ik mijn raam wijd openzette voor mijn eerste live contact met een andere volwassene in 10 dagen, besefte ik hoe hard wij mensen elkaar nodig hebben. De vriendin liep weg, haar looprondje af. Terwijl ik het raam weer sloot kwamen de tranen, die ik onmiddellijk belachelijk vond.
Op Twitter vertelde iemand hoe hij door de politie huiswaarts werd gestuurd omdat hij het had gewaagd verder dan 3 km van huis te wandelen. Ik dacht aan de 30 km die ik elke voorgaande dag had gefietst en werd voor het eerst deze week opstandig. Gelukkig mogen er geen combi's rijden op het jaagpad, bedacht ik, terwijl ik naarstig op zoek ging naar de fles fietskettingreiniger.

Op dagen als deze, waarop er gekoerst had moeten worden, bieden weinig dingen troost. Zelf fietsen leek de beste coping strategie. Halverwege de rit stelde de moeder evenwel vast dat ze 9 gemiste oproepen had van de jongste zoon. Ze smakte bijna tegen de grond omdat ze van het schrikken haar klikpedalen vergat. In haar hoofd tuimelden visioenen van brandende huizen, ambulances en loeiende sirenes over elkaar heen. "Mama? Mogen wij van die chocolade die in de lade van jouw bureau ligt?" De moeder haalde diep adem en snauwde iets te luid "Neen!" in de telefoon, alvorens haar rit met roffelend hart verder te zetten en zich al trappend af te vragen welk deel van "Ik ga fietsen; bel me alleen als er iets dringends is" de zonen niet begrepen hadden. Misschien moest ze een lesuur besteden aan de betekenis van het woord "dringend". Of misschien moest ze haar noodvoorraad chocolade beter verstoppen. Bovenal besloot ze haar noodvoorraad wijn prioritair aan te vullen. 

Dag 8. 
Het was maandag, dus de moeder besloot dat het tijd was voor een schijn van orde, discipline en controle. Oefenblaadjes, boodschappenlijstjes en de wekker moesten dat voornemen tot een bevredigend einde brengen. Na een reeks heldere en kordate instructies sloot zij zich andermaal op in haar werkkamer waar een digitaal teamoverleg gepland stond.
Tijdens haar verwoede pogingen om het teamoverleg te vervoegen, hoorde zij gegiechel, gehuppel en het geluid van voorwerpen die men niet nodig heeft om te rekenen of te schrijven. Lades, kasten en de koelkast gingen open en weer dicht. Na een kwartier foeterend sukkelen met een weerspannige microfoon werd het teamoverleg een teamchat en drong een subtiele, maar onmiskenbare brandlucht door de spleten van de kapotte deur. Iemand vond 11 uur een geschikt moment om croques te bakken. Die iemand had daar buitensporig veel olie voor nodig gehad, zo bleek achteraf, bij het aanschouwen van het huiselijke slagveld. De moeder vond de energie en motivatie niet om daar een punt van te maken en kroop op haar fiets om 10 kilometer verder op het raam te tikken van een vereenzamende vriendin. Het fietsen deed wonderen voor haar gemoed, maar de vriendin was er niet. Nu ja, ze was er wel, maar ze vergat dat je ook kunt aanbellen als op het raam tikken geen respons genereert.
Bij thuiskomst hadden de zonen de boodschappen afgevinkt, en daarbij vooral aan hun eigen behoeften gedacht. Twee knisperende zakken fluorescerende snoep moesten de venkel vervangen, want ze vonden geen venkel. "Hoe ziet dat er eigenlijk uit, venkel?" vroeg de oudste veel te laat. We eten dus vanavond geen venkel. Alleen de moeder vindt dat jammer.
Terwijl zij groenten hakte trokken de zonen naar het speelveld. Daar staat een schommel, helaas met naargeestig rood/wit lint eromheen. Zij waagden zich niet op de schommel. Het lint en een overvloed aan waarschuwingen op radio en tv maken hier meer indruk dan de verzuchtingen van een moeder. Twee andere kinderen lapten ostentatief alle maatregelen en verorderingen aan hun laars en schommelden uitdagend. De jongste, die een opmerkelijk talent vertoont voor politioneel en bemoeizuchtig gedrag, riep belerend dat het niet mocht. De schommelende kinderen staarden onverstoorbaar terug. Na het aanhoren van zijn relaas zuchtte ik diep en vertelde ik hem dat spelen geen misdaad is en dat hij de dag moet vrezen waarop we elkaar de les gaan spellen.

Dag 9. 
Voor het eerst zat ik stipt om 09u30 gemotiveerd en toegewijd voor m'n laptop, vastberaden om achterstallige mails, aanslepende kwesties en verwaarloosde varia te lijf te gaan. Aankleden was niet gelukt, maar het is niet het moment voor overdreven ambities. De zonen werden kordaat aangemaand zich nuttig en vooral in stilte bezig te houden. Een opdracht die achteraf gezien voor interpretatie vatbaar was. Achteraf is het altijd makkelijk praten.
Het moederbrein leek te herademen. Er kwam zowaar een nieuw en interessant idee. Er werden 'to do's" afgevinkt. Er was sprake van iets dat vaagweg en met wat goede wil op focus leekMaar zoals dat gaat in tijden waarin het universum de mens wil straffen, bleef ook vandaag het slechte nieuws niet uit.
Mijn favoriete rebelse buurmeisje bleek in het ziekenhuis beland, en daar kunstmatig in coma te worden gehouden. Het soort nieuws dat elke welwillende poging tot optimisme brutaal in de kiem smoort. Mijn fietsdrang ging braaf liggen, net als elke andere eventuele dadendrang of aspiratie. De focus verdampte als de eucalyptusolie die ik verstuif wanneer een kind aan het hoesten slaat.
De zonen, op wie ik de jongste dagen maar zelden foeter, begrepen dat er iets grondig verkeerd was, dat alleen liefde de moeder kon troosten. Het reguliere knuffelregime werd bijgesteld, en naar een hoger niveau getild. We staken kaarsen aan bij klaarlichte dag. Niemand wist wat te zeggen. Soms valt er weinig te zeggen.
Soms is ook humor even technisch werkloos.

Dag 10. 
Vandaag besloten wij dat wij ons niet teneer zouden laten slaan door het universum, met zijn malheuren en geniepige streken. De zon scheen immers, en de hemel was blauwer dan de smurfensnoep die de zonen hadden gehamsterd. Redenen legio voor goede moed en veerkracht. De huisgenoten raakten stilaan genezen, de koelkast was nog niet leeg en er bereikten ons hoopgevende berichten van vrienden, buren en geliefden. Optimisme leek een morele plicht.
Het jaagpad, waar ik halverwege de dag een uur over heen sjeesde, was bijna leeg, wat de obligate social distancing flink bevorderde. Het ritmisch trappen, het melodieuze gerikketikketik van de fiets, de zon, de wind, het onverstoorbare water en het geduldig wuivende riet deden wonderen voor mijn humeur. Ik vergat bijna dat iemand mij gisteren net geen moordenaar noemde omdat ik een pleidooi hield voor onbegrensd mogen fietsen in corona-tijden. Mensen denken gekke dingen in deze tijden.
De zonen hadden nog steeds geen zin in Frans en stuitten op de beperkingen van moeders wiskundige kwaliteiten. Ze slopen de trap op met een pak spritz-koeken waarvan ik stellig wist dat ik ze niet had gekocht. Ze bouwden een home cinema in hun stapelbed. Ze mepten elkaar maar 2 keer de kop in, en dan nog zachtjes. De oudste sloeg aan het dansen. De jongste bakte croques waar hij een halve liter ketchup bij serveerde.
Ik negeerde het bestaan van politici die zich gênant profileren en debiliteiten uitslaan alsof er nog iemand naar hen luistert. Ik was blij met de radio, waar mensen dapper deden alsof alles normaal was; blij met de post die ons geïmproviseerde verjaardagspakketje voor de bomma veel te vroeg had bezorgd; blij met de waslijn waar ik mijn koersbroek aan kon ophangen; blij met de zon die gul binnenscheen in m'n werkkamer, pal op de kop van de hond die alles best vond; blij met onnozelheden, omdat die plots van levensbelang leken.

Dag 11. 
Sommige dagen zijn gewoon hopeloos verloren van bij de start. We moeten daar eerlijk in zijn. Al bij de eerste ochtendkoffie werd duidelijk dat er sprake was van een dieptepunt in de moraal van de minderjarige troepen. Antwoorden op vragen bestonden uit een enkele lettergreep, de gezichten stonden op onweer en vorst. Uitgerekend vandaag had de moeder een deadline, een opdracht, een doel. Bij de tweede koffie werd duidelijk dat ze deadlines, plannen en doelen beter wijselijk kon opschorten. Iedereen was boos. Op alles, maar toch vooral op dat achterlijke virus.
Dekking zoeken in je werkkamer is zinloos als de deur elke 7,3 minuten opengaat voor een vraag, een verzoek, een dienstmededeling of een frustratie. "Ik wil voetballen", zei de jongste zoon nukkig. "Er is niets", zei de oudste met een timbre vol drama.
De moeder had zelfs geen tijd om rustig te gillen of te wenen, want voor zij goed en wel bekomen was van het huiselijke onweer was daar Pieter De Crem. Zelfs op blije dagen vind ik het bestaan en de uitlatingen van Pieter De Crem redelijk overbodig, maar vandaag was Pieter de spreekwoordelijke druppel te veel, de finaal brekende klomp, het overschreden maximum van wat een mens verdragen kan.
Pieter had namelijk geluisterd naar de klachten van zijn vlijtige politiecorps, dat om duidelijkheid vroeg, en deelde gemakshalve mee dat fietstochten van 50 km niet meer kunnen. De politie wist namelijk niet wat te doen met wandelaars, fietsers en lopers. Alsof iemand hen gevraagd had daar wat mee te doen. Alsof eenzame wandelaars, lopers of fietsers iemand kwaad deden. Alsof je op kilometer 51 meer mensen besmet dan op kilometer 45.
Er waren dus zowaar mensen die "ver" van huis fietsten of wandelden, en Pieter en zijn agenten vonden dat potentieel problematisch. Niet dat die bekommernis ondersteund werd door epidemiologisch onderzoek of medische expertise, maar dat hoefde blijkbaar niet, met tucht, orde en discipline als ultieme doel.
Een vriend vertelde hoe hij een waarschuwing kreeg omdat hij met zijn zoontje tegen een bal trapte in de publieke ruimte. Niemand wist waarom tegen een bal trappen met je kind de volksgezondheid zou bedreigen, maar de vriend en zijn kind dropen bedroefd af.
Wij hebben niet geklaagd over het sluiten van de voetbalclub, de breakdancelessen en de school, noch over de cafés die dicht moesten. Nog voor het woord lockdown was gevallen hadden wij onze werknemers al verzocht thuis te werken. Dat we vrienden en familie niet mogen bezoeken vinden wij treurig, maar begrijpelijk. Wij hebben instemmend geknikt toen Marc Van Ranst, redder des vaderlands, ons aanspoorde de natuur en de buitenlucht op te zoeken. Elke strontvervelende dag heb ik overleefd door een uur afstand te nemen van de binnenmuren van mijn huis, de gedemotiveerde thuisklas, de sociale leegte: op mijn fiets, het jaagpad op, de zorgen en zoveel gefnuikte dadendrang wegtrappend langs het wuivende riet. En dan verschijnt Pieter, wiens kapper overduidelijk nog aan de slag is, om mij te zeggen dat dat hele fietsen hoogdringend ingeperkt moet. Dan komen politie-agenten ouders en kinderen waarschuwen omdat ze spelen.
De poetshulpen daarentegen, die moeten zo snel mogelijk weer de hand aan de stofzuiger slaan, van huis naar huis, onbeschermd. Maar wee de eenzame fietser of het spelende kind.
Want stel je voor dat er iemand ergens plezier in zou hebben. Want stel je voor dat we nu en dan even adem halen; even, al was het maar een uur, oprecht van iets genieten in deze beroerde tijden. Stel je voor dat we rekening zouden houden met onze veerkracht, ons mentaal welzijn en de noden van kinderen.
Lang verhaal kort: als ik een dezer dagen word gearresteerd voor "te ver fietsen" of voor het opzettelijk in de war brengen van het gebeeldhouwde kapsel van Pieter De Crem, stuur mij dan geen fruitmand, maar een fles degelijke single malt en een vijl.

Dag 12. 
We moesten ons herpakken, vond de moeder. Met bokken en mokken geraakten we nergens. Niet dat we ergens naartoe kunnen, maar u snapt wat ik bedoel. Ik had een paar bescheiden ambities, die met wat geluk afgevinkt zouden worden, al weet je het nooit deze dagen. Ambitie 1 leek een makkie: een stukje schrijven en opnemen voor de radio. Hoe moeilijk kon het zijn? Technologie en onbegrensde digitale mogelijkheden zouden mij gezwind en zonder obstakels bij het einddoel brengen.
Take 1. Ergens halverwege zin 5 kwam een kind de werkkamer binnengeslopen, de hond vrolijk kwispelend in z'n kielzog. "Ik snap niks van deze oefening." Take 2. Net voor de laatste paragraaf hoorde ik gegil, allicht luid genoeg om ook de welwillende luisteraar van Radio 1 op de hoogte te brengen van een dispuut. Take 3. De hond wilde bij mij zijn en gooide zich met al haar gewicht tegen de deur van de werkkamer. Take 4. Mijn telefoon - die ik uiteraard had moeten uitzetten - rinkelde. Take 5. Kind 2 was niet te spreken over de vaagheid van het vraagstuk dat hij diende op te lossen. Take 6. De kat meldde zich luid miauwend voor het raam. Take 7. Ik hoopte en bad dat het gelukt was, maar helemaal zeker wist ik het niet. Ik sloeg de file op en klikte op 'send'. Ze moesten het er maar mee doen daar in Brussel. De moeder wilde de kroost streng toespreken omtrent de toegang tot de werkkamer, maar bij het betreden van de woonkamer zongen de zonen luid "Alles komt goed" van Eefje De Visser, en zij besloot haar donderpreek op te schorten.
De tweede ambitie liet zich niet beduvelen door kinders, noch door huisdieren. De moeder hees zich in haar koersbroek en sjeesde naar Schellebelle, onderweg luid neuriënd. Zij dacht geen seconde aan virussen, kinderen, onuitgegeven edities van Gent-Wevelgem of Pieter De Crem, maar trapte gezwind tot haar oren suisden en haar edele delen brandden.
Bij thuiskomst liet de trainer weten dat er niet meer gevoetbald zou worden dit seizoen. De moeder brak zich het hoofd over zachtaardige en omfloerste manieren om deze mededeling over te brengen aan de mini-wannabe-Messi. Het hielp niet. Er kwam gemok, gebok en gesnotter van. Soms valt de werkelijkheid niet te verpakken. De moeder besloot dan maar dat 16u30 een prima moment was voor het aperitief.

Dag 13. 
Goddank zijn wij niet bijgelovig. Goddank scheen de zon. Er zijn mensen die je ondankbaar en verwend vinden als je niet elke vijf minuten van deze 'lockdown light' berustend en tevreden bent. Je mag voelen, maar niet uitspreken. Want er gaan mensen dood en er zijn mensen die onmenselijk hard werken om te zorgen dat de mensen niet doodgaan. Ik kan hen geruststellen. Wij weten dat. Er gaat geen dag voorbij of ik denk aan hen, aan al wie de ergste nachtmerrie van zijn of haar leven beleeft. Treuren om wat je verliest of mist neemt heus niet zoveel ruimte in dat het meeleven onmogelijk maakt.
Dat het week-end was veroorzaakte nauwelijks een rimpeling in het oppervlak van de kabbelende dagen. Ik las de kranten en werd niet niet vrolijk van. Eigen schuld. Had ik ze maar niet moeten lezen.
De moeder, die met haar energie geen blijf wist, ging de wild woekerende klimop te lijf, die de enorme seringenstruik dreigde te versmachten. De jongste bleek van onmisbare assistentie en klom als een aapje naar boven, de uit de kluiten gewassen struik in, om daar de klimop daadkrachtig te vernietigen. Het bleek een louterend werkje, vooral indien gecombineerd met luid "Die, motherfucker, die!" roepen. Het voelde alsof we het virus zelf te lijf gingen, als reddende ninja's.
Toen wij moe waren van de klimop en het getier, ging de moeder op sociaal gedistantieerd bezoek, haar eigen glas in keukenpapier gewikkeld in haar fietstas. De vriendin had een meterslange bank geïnstalleerd in haar tuin, zodat wij met elkaar konden praten zonder enig risico op het uitwisselen van ongewenste lichaamsvochten. Daar zaten wij dan, belachelijk ver van elkaar, terwijl wij niets liever wilden dan elkaar stevig vastpakken. Maar wel samen, zoals we al 26 jaar deden.
We vertelden hoe we soms, heel even, dat verrekte virus vergaten. En hoe het abrupte besef elke keer weer schrikken was. Hoe wij droomden over gewoon samen op café gaan; over met vrienden rond de vuurschaal zitten met een lauw biertje in de hand. Over geldzorgen, nu opdrachten werden geannuleerd. Over het schipperen tussen angst en gewoon willen leven en graag zien. Over de stomme gewonigheid die we meer misten dan we ooit hadden kunnen bedenken.

Dag 14. 
Zondagen zijn bedacht voor lanterfanten en leeghangerij, dus op een mand vol was en de obligate voedselbedeling na deed de moeder niets. Ze ruimde ook vandaag geen lang verwaarloosde kasten op. Ze ging niet fietsen, want het waaide te hard en ze is tenslotte Tim Declercq niet. Alleen kan je geen waaiers trekken. Op twee wielen een gracht in waaien is alleen maar leuk om naar te kijken. En zo geschiedde. 

Terwijl het buiten waaide alsof de weergoden het met opzet deden, zette zij de televisie aan voor een vervlogen, maar memorabele editie van Gent-Wevelgem, de koers die vandaag niet werd gereden. Michel onderbrak José alsof het live was. Geraint Thomas kukelde de gracht in alsof hij niet drie jaar later de Tour zou winnen. Sep Vanmarcke deed wat hij al jaren doet en wat niemand beter kan: op onverklaarbare en onuitstaanbare manier verliezen. Ik miste Michel en José. Ik miste in schijtweer tot aan m'n enkels in een patattenveld staan en te luid roepen. Ik miste 'waaieralarm!' tweeten. Ik miste foute pronostieken.
"Weet jij wie er wint?" vroeg de jongste. "Natuurlijk." "Waarom kijk je dan?" "Omdat het koers is." De blik van het kind verraadde dat hij de moeder een vreemd schepsel vond, een gedachte die hij wijselijk inslikte.

Vandaag was de bomma jarig. Ik vroeg me af wat we zouden gegeten hebben bij de bomma. Dat het in ieder geval lekker en veel te veel zou zijn geweest, dat wisten we wel zeker. We belden haar uit haar zondagnamiddagdutje, maar dat vond ze niet erg. Bomma's mag je altijd uit hun dutjes halen, ook op koers- en feestloze dagen. Vooral dan.
Wij tellen de dagen niet af omdat niemand weet tot waar er geteld moet worden. Dus doen wij maar wat, en vooral alsof.

Dag 15.
Twee volle weken duurde het voor de moeder besefte dat thuisonderwijs ook technisch onderwijs kan zijn. Gewapend met schuurgerief zette zij de zonen aan het werk in de strijd tegen mos en viezigheid op de houten picknickbank. De jongste ontpopte zich tot een toegewijde en vaardige klusser, de oudste stond na 4 minuten en 37 seconden op de tafel met een hamer te zwaaien. Het deerde de moeder niet, zolang zij maar even ongestoord vergaderen kon. 
Alles deed vermoeden dat het een dag zou worden zoals de 14 voorgaande. Maar toen, alsof een koersloos voorjaar niet genoeg droefenis bracht, verliet André Meganck ons. Drie jaar was ik, toen André Meganck als chauffeur bij de BRT aan de slag ging. Mijn koersliefde ontlook en bloeide met André in het decor. Geen koers zonder André, of zo leek het toch. André promoveerde gestaag van chauffeur tot regelneef en ervaren sherpa. Niemand kon beter een bestofte of beslijkte renner tot voor de camera’s brengen als André. Niemand was beter in tijden en verschillen registreren. 
André overleefde Fred De Bruyne en Mark Vanlombeek, die hij de beste wielercommentator ooit vond (maar had een hekel aan Michel Wuyts, iets waarover hij nooit heeft willen uitweiden). In de loop van zijn schijnbaar eeuwige carrière krabbelde hij een uniek telefoonboek vol contacten bij elkaar. André wist altijd alles, nog voor de betrokkenen zelf ergens van wisten. André kende het tijdsverschil bovenop de col de la Madeleine nog voor de ploegleiders hun stopwatch hadden ingedrukt, tot op de seconde. André wist perfect in welke bocht er een verraderlijke put lag. 
Ik was niet graag met hem getrouwd geweest. 240 dagen per jaar was hij van huis, de koers in. Geen André zonder koers. Maar wat had ik graag eens bij André achterop de motor gezeten in de Tour, veilig zwalpend en dokkerend achter zijn brede rug, permanent van alles op de hoogte.
Terwijl ik treurde om André en de hele klerezooi werd in Hongarije een dictatuur geinstalleerd. Never waste a good crisis, moet Victor Orban gedacht hebben. Hij is niet de enige die in dit vileine virus een gedroomde kans zien om rijker en ontegensprekelijker te worden, autoriteit als noodzaak presenterend als de gesmolten boter op een bedje verse asperges. Ik denk dat ik morgen maar eens op zoek ga naar asperges.

Dag 16. 
Ook vandaag leerden wij geen Ijslands, origami nijlpaarden vouwen of een van Verdi's opera's driestemmig zingen op een zelfgemaakte beat. Ook vandaag hebben wij de natie niet gered, de koelkast niet uitgesopt en de berg onbestemde rommel in de garage niet getrieerd. Onze ambities zijn even bescheiden als onze verwachtingen. Veilig blijven. Denken aan wie we missen en aan wie extra courage kan gebruiken. Vragen of iemand iets nodig heeft. Rondkrijgen wat moet. Af en toe stoppen met wat moet en knuffelen. Beseffen dat we niets te klagen hebben, maar wel stiekem verlangen naar vrijheid, blijheid en uitbundig samen zijn.

Dag 17. 
Het is een mythe dat wij vrouwen bovengemiddeld getalenteerd zijn voor multitasking. Ik kan dat bewijzen aan de hand van de rabarbersiroop die de moeder probeerde te maken terwijl zij een werktelefoon afhandelde en de jongste hielp bij een reeks vraagstukken. Om een of andere reden bleek zij daar zout ipv suiker voor te hebben gebruikt. Ze treurde niet lang om haar verloren moeite, maar net iets langer dan wenselijk om de prachtige rozerode steeltjes die ze op schandelijke wijze had verkwist.
Er was dus geen rabarbersiroop om limonade mee te maken. Die was nochtans bedoeld als beloning voor het dappere geklus waarmee de nazaten hun namiddagen hadden gevuld terwijl moeder vergaderde en tefoneerde. Ze schuurden en olieden de tuintafel, schraapten al kibbelend mos van een bejaard muurtje en gingen doornige en giftige pestplanten te lijf. De oudste deed zelfs een weinig overtuigende poging tot het opruimen van zijn berg Lego. Of het educatief was vroeg de moeder zich niet af. Nuttig was het zeker.
Wat nuttig is en wat niet, het lijkt een belangrijke kwestie, zelfs in tijden waarin nut en nutteloosheid onoverzichtelijk door elkaar heen lopen, alle social distancing ten spijt. Dat de nuttige rabarbersiroop tot nutteloze, smakeloze smurrie was verworden leek verdacht veel op ons leven zelf.
De drang naar nuttigheid deed de moeder besluiten zich op te geven als koerier van mondmaskers. Bij nazicht van het formulier bleek de info "heeft enkel een fiets" niet helemaal opgeslagen in het systeem. Ze kon kiezen tussen leveren in Ronse, Geraardsbergen en Ninove. Ze dacht daar even over na en zag zichzelf met haar logge strijkijzer van een stadsfiets naar Ronse ploeteren, de hellingen van de Vlaamse Ardennen over, met een paar fietstassen vol mondmaskers. Zoveel bezwete heldhaftigheid hoefde nu ook weer niet, vond zij bij nader inzien. Het is niet omdat de Ronde van Vlaanderen niet gereden wordt dat we hem zelf moeten rijden.

Dag 18 en 19.
Ik vermoed dat ik niet de enige ben die haar tijdsbesef verliest en de dagen niet meer van elkaar kan onderscheiden. Wij rommelen maar wat aan, zo goed en zo kwaad als we kunnen. Iedereen doet z'n best. Meestal, maar soms even niet. En dan, ongehinderd door een ontregeld tijdsbesef, is er weer die ellendige dag waarop ik geen blijf weet met mezelf. 9 jaar alweer, broere, en elke keer opnieuw dat zeurende verdriet. Ik vraag me af dit voor altijd is, of het intussen in mijn lijf zit, alsof daar een geheime, hermetisch afgesloten opslagplaats zit voor verdriet dat nooit overgaat.
Op dagen als deze is het extra ellendig om ver weg te moeten blijven van wie je verdriet deelt. We sms'en, bellen, chatten, om elkaar courage en liefs te wensen. We weten in grote lijnen wat de anderen voelen. We kennen en herkennen het en we berusten in het treuren.
Alsof dat niet ruim voldoende droefenis was voor één dag ging Bill Withers dood. Een muzikale held, een monument, geveld door corona. Ook iconen ontsnappen er niet aan.
Terwijl mijn hart kreunde kreeg mijn buurmeisje vandaag een nieuw hart. De stinkende geurkaars in mijn werkkamer brandde tot het verlossende bericht kwam: "operatie geslaagd". De geur, die de onnozele naam "wintermood" droeg, bleef pertinent hangen, hoe hard wij ook onze opluchting uitzuchtten.
Ik moest vanalles vandaag, maar slaagde nergens in. Dus luisterden wij naar Bill Withers, een optie die ik prima vond passen in het project thuisonderwijs. "Groovy", vond de oudste, terwijl hij een paar soepele danspasjes rond de keukentafel pleegde. Ik zong mee met Bill, zo luid als mogelijk was zonder de buren te alarmeren. Voor Luc, voor Bill, voor Lotte.
Then I look at you
And the world's alright with me
Just one look at you
And I know it's gonna be
A lovely day

Dag 20. 
Wat een rare dag. In andere en normale tijden zou ik vanochtend om 07u stuiterend naast m'n bed hebben gestaan, naar beneden zijn gelopen om m'n pronostiek voor de Ronde een zevende, misschien een achtste keer aan te passen. Ik zou de hele dag in een onuitstaanbare staat van opwinding hebben verkeerd. Ik zou naar de Haaghoek zijn gefietst, waar mijn koers-, kunst- en variavriendin Els een huis had gehuurd om het feestweek-end op gepaste wijze in door te brengen.
Dus stond ik vroeg op om een te lang uitgestelde column te schrijven en braaf mijn obligate core-oefeningen uit te voeren. Daarna kroop ik een paar uur op mijn fiets om het jaagpad en omliggende regio's onveilig te maken, onderweg lanterfantende gezinnen en surplacende senioren kordaat, maar beleefd uit de weg maaiend met een vriendelijk "pardon!".
Bij thuiskomt wachtte een nieuwigheid, een experiment, een gebeuren waarover ik vooralsnog geen mening had. Een virtuele Ronde van Vlaanderen, met druipend zwetende renners op rollen en mét Michel en José. De oudste keek voor het eerst in z'n hele leven langer dan 30 seconden naar de koers. "Dit is wel cool", poneerde hij. De moeder rolde wild met haar ogen, maar moest toegeven: het was best cool. En goedbedoeld. En inventief. En dapper. De moeder riep zowaar twee keer, vrij luid zelfs. Een keer "Gaaaaaaaaan,, Thomas!" en een keer "Parcheggio!" toen Michael Matthews genekt werd door de techniek. Zelfs virtueel kan je mechanische pech hebben, zo bleek. Mijn pronostiek trok op niets, maar dat was niet erg.
Ik miste de echte Ronde. De kinderlijke opwinding. De Kwaremont, de Muur en de Paterberg. De Haaghoek en het geplande huis op de Haaghoek. Het stof en het vallen. De bestofte en afgepeigerde tronies. Het vruchteloze gesakker in de volgauto's. De overdreven tranen van vreugde en verdriet. De heisa. Ik miste Sep, die vandaag een unieke kans liet liggen, aangezien je niet kan vallen op de rollen, tenzij je stomdronken bent. Ik had verdacht veel zin om stomdronken te worden.

Dag 21. (denk ik toch) 
Het duurde tot 17u voor de moeder doorhad dat het officieel paasvakantie was. Het woord bleek niets meer te betekenen, hier in ons kot. Deze maandag leek op de vorige, en op die daarvoor. Met mislukte of geaborteerde virtuele vergaderingen die in hoofdzaak irritatie en barstende hoofdpijn opleverden. Met heimwee naar een gewoon overleg, met mensen van vlees en bloed rond een tafel, dat niet elke 3 minuten verstoord wordt door "Ik hoor je niet meer" of "Oei, je bent weg". Met kinderen en honden die te pas en vooral te onpas de werkkamer binnen stormden. "Mama?" "Nee." "Ben je daar?" "Nee." "Mag ik even Bliksem komen aaien?" "Nee!" (kind komt binnen). De moeder vroeg zich af welk deel van het woord "nee" zij verkeerd uitsprak.
Tussen het vruchteloze werken door zaaide zij bloemen, omdat het weerbericht regen had beloofd. De regen liet op zich wachten, net als het openbare leven en de gedeelde pret. De zaadjes lagen geduldig, vol hoop en goesting, in de aangestampte aarde.
Op datzelfde weerbericht dat beloofde mijn bloemenzee in spe te bewateren, zag ik dat men zondag regen voorspelt ter hoogte van Roubaix. Een voorspelling waar ik liever niets over wilde weten. Het moet zo'n 17 jaar geleden zijn dat het regende boven de kasseien tussen Compiègne en Roubaix. 17 jaar vol vergeefse hoop op nattigheid, en die ene verrekte keer dat de koers der koersen niet gereden wordt zou het godbetert durven regenen. Het is van een schaamteloosheid waarvoor ik nog een woord moet bedenken; het is elke ironie voorbij.

Dag 22.
Dagen zonder videovergaderingen zijn een opluchting. De zonen hebben nog steeds niet door dat het eigenlijk vakantie is, een randgegeven waarover de moeder zwijgt in alle talen. Niemand knipperde met de ogen of fronste verongelijkt toen zij de thuisklas een paar uur aan het rekenen zette en zich opsloot in haar bureau om daar te doen alsof alles gewoon verder ging.
Daarna ging zij fietsen, want het was prachtig weer, en als het prachtig weer is en je hebt twee benen en een fiets, dan moet je fietsen. Het jaagpad was bijna verlaten, en zij trapte geestdriftig de wereld en de lente tegemoet. Even, heel even maar, leek het alsof zij vloog. Tot zij een paar profs kruiste, in een flits, een zucht, een oogwenk, en abrupt besefte dat zij weinig meer was dan een kleuter op een driewieler. Gelukkig had ze evenveel lol als een kleuter op een driewieler.
Bij thuiskomst had de vader de zonen aan het klussen gezet. Ramen oliën bleek niet hun geliefkoosde activiteit, maar zij maakten er het beste van. Bereid zijn ergens het beste van te maken staat op gelijke hoogte met fietsen deze dagen. De complete puinhoop die achterbleef in ongeveer elke kamer van het huis, daar maakt de moeder straks misschien nog snel het beste van.

Dag 23. De seringen vonden vandaag een goede dag om uit hun kot te komen. De moeder was het met hen eens en verheugde zich al werkend op haar fietsdate, na weken solofietsen. Fietsbuddy Caroline had voor de gelegenheid een kekke minirok aan. Het leek wel zomer, en terwijl zij gezwind de pedalen rondtrapten dachten zij heel even dat ze daarna op een terras zouden belanden. Natuurlijk was daar geen sprake van, maar het was een mooie gedachte. Bijna zo mooi en van even korte duur als seringen.
Nu en dan kruisten zij een halfnaakte man, zijn bleke torso dapper over zijn stuur gebogen. Van al dat fietsen komen dan ook dingen waar je niet om had gevraagd, zoals rare kleurvlakken op je benen en armen, die verraden wat je doet wanneer je je niet nuttig maakt. Even was de moeder, met haar gestreepte armen en benen, jaloers op de blote mannen zonder strepen op hun armen; heel even maar.
Zij stopten voor de lammetjes in de wei, die onweerstaanbaar rondhuppelden alsof zij zich van geen pandemie bewust waren. Thuis hadden de eigen lammeren zich verschanst in hun kamer, met de gordijnen dicht, alsof ze met het zomerweer niets te maken hadden. Zij keken naar een of andere youtuber die te luid riep, omdat iemand ooit heeft bedacht dat youtubers luid moeten roepen. De moeder sloot de deur van de kamer met een klap, omdat zij accute uitslag en andere kwaaltjes krijgt van roepende youtubers. Zij ging dan maar bij de seringen zitten, met gekke strepen op haar ledematen en met een glas wijn.
Dag 24. 
De paashaas kwam langs, helemaal uit het Hageland, in een rood pakje van B-Post. Hij bracht chocolade lekkers en een konijn. Zo werden wij er ongewild aan herinnerd dat het bijna Pasen was en dat we dit jaar geen decadente berg asperges in een goddelijke plas roomboter zouden eten bij de bomma. Maar wij waren blij met de rode aspirant paashaas en het lekkers.
Vandaag was ook vriendin Barbara jarig. De moeder dofte zich op voor een digitaal verjaardagskoor. De generale repetitie van gisteren deed vermoeden dat wij alle 17 compleet uit de maat zouden zingen, maar niemand vond dat erg. Ik zag iemand met een boeket pioenen, iemand met een glitterpruik en iemand met confettislierten in z'n haar. Zelf had ik mijn feestelijkste jurk aangetrokken en knalrode lippenstift opgedaan, wat vragen opriep bij het nageslacht over het soort werk dat de moeder doet in haar werkkamer.
Het koor zong vals en uit de maat, zoals verwacht, maar wel vol liefde. Uiteindelijk is dat het enige wat telt. Na onze schabouwelijke, maar hartstochtelijke zangstonde wisten wij niet goed wat zeggen. Liefst van al wilde ik al die lieve, schone mensen vastpakken, met hun gekke pruiken, hun kroontjes, slingers en bloemen in hun haar. Maar ja.
De zonen zongen niet, maar moesten verplicht gaan fietsen, wat gepaard ging met veel gemopper. De moeder vroeg zich vertwijfeld af waarom genen zich soms zo flagrant misdragen, een vraag die zich wel vaker opwerpt wanneer wij exclusief tot elkaar veroordeeld zijn.

Dag 25. 
Wakker worden en nog voor het koffieapparaat opgewarmd is de ijskoude cijfers moeten aanhoren. Cijfers zijn killer dan de Zuidpool zelf. Ze kennen geen empathie of troost. Ze zijn wat ze zijn en verkleden zich nooit in iets vrolijks. Ik prevelde een soort binnensmonds dankgebed omdat mijn ouders gewoon thuis wonen, en niet in een woonzorgcentrum, waar iedereen z'n stinkende best doet, maar de zandzakjes al lang op zijn. Woede dient momenteel tot niets, maar ik spaar ze op, voor later. Ik vermoed dat ze nog van pas komt.
Ik had verlof vandaag. Maar moeders hebben geen verlof wanneer de kinderen thuis zijn, dus deden wij gewoon min of meer hetzelfde als alle voorgaande dagen. Aanmodderen, elkaar wat ruimte geven, ieder z'n eigen ding doen en niet zagen over onnozelheden die er weinig toe doen in het licht der universele dingen. Gezaagd wordt er al genoeg.
Ik zag en hoorde mensen oeverloos zagen over andere mensen die te dicht waren gekomen in de winkel, op de stoep of op het jaagpad. Die iets hadden aangeraakt dat zij wilden kopen. Die niet uit de weg waren gegaan toen zij hen kruisten. Die hen ongeduldig hadden ingehaald bij het fietsen. Die niet belden of net wel.
Niemand zaagde over het feit dat er niet genoeg plaats is voor alle wandelaars en fietsers, nu wandelen en fietsen de enige dingen zijn die we kunnen en mogen. De publieke ruimte is niet ingericht met zoveel wandelaars en fietsers in het achterhoofd. Ze kraakt en zucht onder zoveel nieuwe en uiteenlopende gebruikers.
Elektrisch fietsende senioren die gemoedelijk naast elkaar uitwaaieren over de hele breedte van de weg; ongeduldige wielertoeristen die hun flukse tempo gefnuikt zien door al dat getalm; gezinnen met onvoorspelbare kleuters die alle kanten uit springen; wandelaars met viervoeters aan een elastische leiband; skeeleraars die meer plaats nodig hebben voor hun wijdbeense bewegingen dan eender wie; speed pedelec vlammers, profrenners die dapper blijven trainen in de hoop dat er dit jaar nog gekoerst wordt. En dat allemaal op een jaagpad van 2,5 meter met tweerichtingsverkeer. Geen wonder dat daar gezaag van komt.
Onbewogen bij al dat gezaag ging de moeder fietsen. Niet met haar bierbuik over haar stuur gedrapeerd; rochelend, spugend en snuitend; vloekend argeloze bejaarden, weerloze kindertjes en onschuldige puppies uit de weg maaiend aan 40 per uur, zoals de clichés betamen. Maar beleefd en attent, "excuseer" en daarna "goeiedag, dankuwel" zeggend, remmend voor elk abrupt overstekend beest of kind, zelfs voor de meest stompzinnige duif. Stiekem hoopte zij het imago van de wielertoerist aldus te bevorderen. Maar niemand let op beleefde en attente fietsers. Dat verwaarloosbare groepje boertige ploerten gaat met alle aandacht lopen. Fietsen lijkt verdacht veel op het leven zelf.

Dag 26, 27 en 28. 
Er kwamen klachten. Mensen deden hun beklag omdat ik niets geschreven had over onze dagelijkse beslommeringen en wandelgangen. Ik had nochtans weinig of niets te melden wat mij het melden waard leek. Tenzij dat mijn innerlijke kalender is stilgevallen, als een klok die iemand vergat op te winden; en dat alle dagen op elkaar lijken. Ze trekken zich traag op gang als een oldtimer, met gesputter en tegenzin. Alleen de wildgroei in de tuin laat zich door niets of niemand tegenhouden en groeit, bloeit en woekert alle kanten uit. Wij eten, spelen, werken, eten, maken ruzie, zonderen ons af, rommelen, werken, spelen, eten, rommelen. De moeder fietst en maakt zich nu en dan zorgen over uitdijende bovenbenen, een nevenwerking waar haar kleerkast niet op voorzien is.
Voorts missen wij vooral. Geen al te gekke of exuberante dingen. We waren nooit van de mensenmassa's en de grootschalige evenementen, de pretparken en de kust op zonnige dagen. Het zijn de schijnbaar kleine dingen die we missen, en die plots van het allergrootste belang zijn geworden. Vriendjes, voetballen, breakdancen, school, koer kijken, naar de koers gaan, emmeren over de koers, familie, rond de tafel zitten met mensen die we al zo lang kennen dat we weten wat ze graag eten en wat niet, luid lachen van geluk, iemand knuffelen die hier niet woont, iemand uitnodigen, uitgenodigd worden, welkom zijn en welkom heten.
Terwijl de lente zich hoogmoedig zomer waant, maken mensen zich druk over elkaar. Over feestjes en bbq's en opeengepakte meutes her en der. Over mensen die niet in hun kot blijven. Ik begrijp de woede. Wij wilden ook liefst paaseieren rapen bij de bomma, maar dat deden we niet, ook al brak het ons hart. Toch ben ik niet boos geworden. Het is alsof mijn talent voor woede tijdelijk on hold staat, net als mijn verwachting.

Dag 29 en 30. 
Ja, écht waar: zolang duurt dit al. Een volle maand zonder dat wij elkaar ontmoeten, kussen en omhelzen. Ik vraag me af of ik nog weet hoe het moet, dat hele sociaal zijn waar ik zo goed in was. Terwijl wij proberen de dagen niet te tellen, worden wij streng aangemaand door politici zonder kenbaar nut, die menen dat het uit moet zijn met deze 'lockdownvakantie'. Zulke originele en innovatieve invulling van het begrip vakantie was mij onbekend. Nooit had ik vermoed dat thuis werken zonder rust en zonder collega's, maar mét de zorg voor en de herrie van twee lusteloze en gefrustreerde kinders, vakantie kon heten. Een mens is nooit te oud om te leren.
De moeder bedacht een snood plan om minderjarige leeghangerij en lanterfanten kordaat te bestrijden en zette de bloedjes aan het schilderen in hun eigen kamer. Niks lockdownvakantie; werken voor de kost dedju! Onvoorziene bijwerking was dat de kamer naar verf stonk en de zonen besloten dat zij daar niet konden slapen. Toen zij om middernacht naar bed trok stelde de moeder vast dat er twee ongenode gasten in haar bed lagen. De nacht was lang en de het opstaan pijnlijk.
Om zichzelf op te beuren kocht zij tulpen bij Paulien van Blommm, van die ronde en woeste in troostende kleuren. Ze hoopte dat een bosje tulpen niet teveel naar vakantie zou ruiken.
Wat zeker en vast niet naar vakantie rook, was de mailbox vol optimistische tot ronduit overmoedige vragen, ideeën en plannen. Zelf had de moeder nog geen enkel plan weten ontspruiten aan haar zwalpende brein. Misschien was haar brein wel met vakantie.

Dag 31 en 32. Zijn jullie er nog?
De zonen deelden mee dat ze klaar waren met de lockdown. De moeder moest hen helaas meedelen dat de lockdown niet klaar was met hen. De oudste ging kreunend en met veel en theatraal misbaar languit op de sofa liggen, zijn gezicht in een berg kussens. Uit de berg kussens klonk nu en dan een gedempte zucht. Pogingen tot gesprek bleken nutteloos. De enige activiteit waarvoor het gebroed animo vond was ruzie maken over onnozelheden zonder enig belang. Terwijl zij bekvechtten in het luchtledige, beleefde de moeder een zeldzaam momentum van focus en productiviteit. Vastberaden dit momentum niet vruchteloos voorbij te laten gaan sloot zij zich op in haar werkkamer, waar de zon bemoedigend binnenscheen.
Na het integraal afvinken van de takenlijst hadden de zonen elkaar gelukkig niet de hersens ingeslagen. Verveeld waren zij nog steeds.
De kat bracht afleiding in de vorm van een muis, die zij per abuis gevangen had en met sadistisch genoegen door de tuin mepte. Na een half uur jojo-en met de muis raakte ook de kat verveeld, wat op zich geen punt was, ware het niet dat zij het nodig vond het arme half bewusteloze knaagdier in de woonkamer te droppen, waar het meteen wijselijk onder het aanrecht kroop. De kat geeuwde vol desinteresse en at wat brokjes. Huisdieren, je krijgt er zoveel van terug.
Even later lagen de moeder en de oudste zoon gibberend op hun buik voor het aanrecht, met een bezemsteel porrend en pokend om de muis daar weg te halen voor ze ongewenst zou sterven, ontbinden en stinkend rotten in het hart van ons huis. Tevergeefs. De muis was spoorloos. Maar het gaf niet. De moeder was de muis dankbaar voor de onvoorziene animatie.
Terwijl wij op muizenjacht waren, ontstond er ophef over bezoekregelingen in woonzorgcentra (hemeltergend voorbarig), de heropening van tuincentra (want de mensen moeten iets om handen hebben) en zomers bezoek aan de Vlaamse kust (bewoners en tweede verblijvers eerst). De bestuurders van het land leken bijzonder weinig met elkaar en betrokkenen te communiceren, en opmerkelijk weinig besef te hebben van hoe de meeste mensen leven en wonen. Voor mensen zonder tuin kon men niets bedenken. Voor kinderen en jongeren evenmin. Die behelpen zich zolang met halfdode muizen.

Dag 33 en 34. 
Het was week-end, een toevalligheid waar de moeder pas achter kwam bij het openslaan van de week-endkranten, waarin cijfers en verhalen vochtten om onze aandacht. Mijn aandacht is voortvluchtig als een blad in de wind. Net wanneer je denkt dat je het te pakken hebt, vliegt het weer weg.
Wat niet wegvliegt is de groeiende colère over vanalles en nog wat, zoals het koppig negeren van wat kinderen en jongeren nodig hebben in eender welk exit-denkproces of -besluit.
Het hoofdgerecht van mijn ergernis betrof de onbeschroomde arrogantie van het zoveelste setje geprivilegieerde mannen in blauwe maatpakken die meenden dat wij zaten te wachten op hun blauwdruk voor de post-coronasamenleving. Quod non.
Waarom zouden we de samenleving vorm laten geven door dezelfde mensen die ons al zo veel ellende hebben gebracht? Hoezo moeten we luisteren naar de ronkende ideeën van mensen die het al decennia geen probleem vinden om te besparen op alles wat geen winst oplevert, maar enkel zorg biedt? Hoeveel teflon-pretentie moet je hebben om ons lastig te vallen met een zelfgenoegzaam "plan" van vier pagina's, waarbij niemand uit het middenveld, de zorgsector, het onderwijs, de humane wetenschappen betrokken werd?
De moeder voelde haar irritatie-drempel overschrijden en besloot te gaan fietsen, want fietsen helpt tegen alles. Zelfs tegen vurig vlammende ergernis.
Ergernis over goedkoop geëmmer over "onwillige" leerkrachten die geen vakantiedagen willen opofferen; ergernis over 'De Economie' als heilige koe; ergernis over het ontbreken van speelruimte voor kinderen; ergernis over idiote quotes die stellen dat wie niet ziek is is niet mag zagenergernis over zwalpende logica die stelt dat het geen probleem is met tientallen volwassenen door een winkel te struinen, maar dat buiten voetballen des duivels is; ergernis over de middenklasse als maat van alle dingen.
Ik fantaseerde over een snood plan, waarbij we al onze kinderen en jongeren samen naar een tuincentrum sturen om daar ostentatief te gaan rondhangen, urenlang, tot iemand hen wegstuurt.

Dag 35 en 36. 
De moeder gaf toe aan haar plantdrang en waagde zich naar het tuincentrum, ook al gaven haar instincten aan dat dat wellicht een dwaas idee was. De parking van het tuincentrum leek op die van Rock Werchter, de rij aan de ingang ook. Zij maakte een gewaagde U-turn en keerde huiswaarts, helaas zonder hydrangea's, buddleja's en knophofia, planten die volgens mensen die daar hopelijk voor gestudeerd hebben goed gedijen in zure zanderige grond.
Thuis keek zij naar haar lastige zure, zanderige grond en mokte.
Gelukkig kon ze haar dadendrang kwijt in koken voor een vriendin die helse dagen beleeft in de zorg en fietskoerier spelen. Ook stelde zij vast dat de meeste mensen écht traag fietsen, maar zij hield zich in op de Gentse binnenring, het eten op haar rug indachtig.
De zonen waren elkaar intussen zo hartsgrondig beu dat een noodplan zich opdrong en gelukkig aanbood. De huisgenoten, die hun vier muren intussen uit het hoofd kenden, trokken een paar dagen naar een fancy en leegstaande b&b-boot in de buurt. De jongste, om onbekende redenen dol op boten, wilde graag mee. Hij pakte meer spullen in dan de gemiddelde reiziger nodig heeft voor een rondreis van 4 weken door het Oeralgebergte. De oudste, van nature een solitaire ziel, moegetergd en snakkend naar rust, grijnsde kamerbreed bij de mededeling dat broerlief even vertrok.
Zo kwam het dat de moeder na de werkdag met haar oudste buiten zat voor een apéro à deux, een doosje sushi tussen hen in. De zoon zuchtte diep van tijdelijk geluk. Zij bedachtten hoe lang het geleden was dat zij ongehinderd met elkaar hadden gepraat.
Vanavond kijken zij samen naar 'The Meaning of Life' van Monty Python, met een wanstaltig grote zak chips tussen hen in.

Dag 37 en 38. 
De rust in huis deed wonderen voor het wankele moedergemoed. De tiener hield zich vrolijk en in stilte bezig met activiteiten van het genre "chillen met Elvis de kat", "chillen met Bliksem de hond" en "chillen tout court", zodat de moeder zowaar aan werken toekwam, al werd zij in haar werkkamer met ergerlijke regelmaat gestoord door de zoon die haar kwam kussen. Boos worden omdat je gestoord wordt is onmogelijk als de storing een affectief kind betreft.
De tiener wilde ijs en trotseerde de supermarktwelling die hij zo verafschuwt voor een bak peperduur roomijs. De moeder zei niets en vroeg oogrollend haar bankkaart terug. Hij deed twee uur over drie eenvoudige vraagstukken omdat hij tussendoor hoogdringend een huisdier moest aaien, of even met de bijl op een boomstronk moest slaan. Wij keken samen naar het Peulengaleis en hij viel bulderlachend uit de zetel.
Uiteraard ging de moeder uit fietsen, want het weer was dwingend. Onderweg, ergens ter hoogte van Melle, werd zij brutaal het lentedecor in gefietst door een keurige dame op leeftijd op een elektrische fiets. Zij vergat goddank niet uit te klikken en kwam er vanaf met wat netelbultjes op haar kuit. De dame keek niet om en reed weg zonder sorry, haar gepoederde neus hooghartig in de wind. De moeder wreef over haar brandende kuiten en bedacht dat het begrip wielerterrorisme om herdefiniëring vroeg.
Daarna bakte zij brood, teneinde de waanzinnige hoeveelheid gist in haar koelkast niet te verspillen. Al knedend voelde zij zich een vleesgeworden corona-cliché. Met een warm brood in haar fietstas fietste zij naar vrienden die ze te lang niet had gezien. Het brood werd geruild voor tomatenstekjes en een spannende kamerplant. Op veilige afstand pratend besefte zij hoe zij de vrienden, de vertrouwdheid, de doodgewoonheid miste, en verlangde zij vurig naar argeloos samen zijn.

Dag 39 en 40. 
Wist u dat het woord quarantaine van oorsprong een woord is dat we ontleend hebben aan de pestepidemie in de 14e eeuw? Alle aanmerende schepen werden verplicht om 40 dagen in de haven te blijven liggen, en de bemanning mocht het schip niet verlaten.
De moeder voelt zich nu en dan zelf een schip, zij het niet veilig aangemeerd, maar stuurloos zwalpend.
Nadat zij een uur lang haar uiterste best had gedaan om de uitdagende combinatie van een eivolle powerpointpresentatie vol te veel en te kleine letters en een ernstig declamerende premier in detail te volgen, moest zij tot haar spijt vaststellen dat deze lockdown haar cognitieve vaardigheden ernstig had aangetast. Ze begreep het niet. Haar brein blokkeerde.
De week-endkranten zouden vast uitkomst brengen. Pientere en alerte journalisten zouden de maatregelen helder en in mensentaal aan haar afstervende verstand brengen. Bij het lezen van de krant kon de moeder enkel vaststellen dat wij gereduceerd waren tot werknemers, consumenten en producenten. Voor de liefde was geen plaats gemaakt aan de lobbytafel. Wellicht omdat alle plaatsen al bezet waren door ondernemers.
Zij had nochtans volgaarne haar toegang tot het tuincentrum, de stoffenwinkel, het tennisveld, de manege, het strand, de roeiclub en het golfterrein ingeruild voor een simpel bezoekje aan haar ouders en andere geliefden.
Terwijl de dag traag vorderde en zij haar ergernis verbeet met zaaien, verpotten en rommelen, vernam zij dat zij wel mocht afspreken met haar familie in de Hema, met een mondmaskertje aan. Wat zij toen hoorde was het oorverdovende geluid van duizenden brekende klompen.

Dag 41 en 42. 
Wij besloten de werkuren aanzienlijk in te perken, in de wetenschap dat dit voorlopig de laatste zonnige dagen waren, dagen die vroegen om buiten rondhangen en fietsen. De zonen protesteerden niet tegen deze beslissing, tot zij in de smiezen kregen dat niet mee gaan fietsen betekende dat zij zouden klussen in de tuin. De moeder, niet ongevoelig voor enig leedvermaak, trok er gniffelend een paar uur op uit, van Sint-Amandsberg naar Destelbergen, over Laarne, Overschelden, Berlare, Donk, Heikant, Oudenbos, Lochristi en Oostakker. De zon scheen laag, maar genereus. De lente deed haar ding. Haar benen trapten blije rondjes.
Onderweg vroeg zij zich dingen af, zoals waarom sommige mannen kwijlend staren naar een vrouw in shorts op een fiets, toch een regulier en redelijk triviaal gebeuren.
Trappend bedacht zij dat fietsen beter was dan yoga, mindfulness en zenmeditatie bij elkaar, en dat de fiets, die zij toepasselijk 'liefje' noemt, de beste en minst betreurde rib uit haar lijf ooit was. Haar hoofd raakte min of meer op orde. Er ontstond ruimte in haar brein. Niet genoeg voor een rondje dansen, maar toch ... ruimte.
De digitale teammeeting startte met een "oewist"-rondje. Iedereen vertelde dat het wel meeviel, meestal toch. Iedereen zag er flink en gezond uit. Maar lang moest het allemaal niet meer duren, daarover waren we het eens. Hoe lang lang is, daarover hadden wij het wijselijk niet.
De zonen wilden weten wanneer we naar de bomma gingen. De moeder mompelde iets vaags en negatiefs. Waarna de jongste een zin vormde met de woorden burgerlijk ongehoorzaam erin. Geen idee waar hij die had opgevangen. De moeder besloot van onderwerp te veranderen en zei iets over stofzuigen. Een gratis advies: lach nooit, hoe ingehouden ook, met het dramatische martelaarschap van een stofzuigend kind. De kans is reëel dat je alsnog zelf staat te stofzuigen. De tienerhumor was even niet voorradig.

Dag 43, 44 en 45. 

Nu de deadlines in haar nek hijgden, raakte de moeder in tijdnood. Elke avond vroeg zij zich handenwringend af waar al die uren naartoe waren, hoe het mogelijk was dat er alweer een etmaal voorbij was gegaan zonder dat zij een urgent item van haar takenlijst had kunnen schrappen. Niet dat zij had gelanterfant of gelummeld. Integendeel. Het boek dat zij diende te lezen en te bespreken schoot niet op. Dat lag geenszins aan het boek. Aan elke paragraaf van haar geplande column had zijn vijf keer langer geploeterd dan normaal. Wellicht omdat er geen sprake was van schrijfflow, een heerlijk en vloeiend proces dat zij al 6 weken vurig mist. Flow valt lastig te combineren met de accute noden en prangende vragen van een thuisfront. Vragen van uiteenlopende strekking, over staartdelingen, een lege sokkenlade, de voorraadkast of wat de pot schaft. Stuk voor stuk van onmiskenbaar belang en dringend genoeg om er digitale meetings en werkgerelateerde telefoongesprekken te onderbreken.
De vaat bleek zich stiekem te vermenigvuldigen wanneer zij even niet keek. Kledingstukken die ze net had gewassen lagen in een oogwenk alweer vuil in de wasmand. De vloer zag eruit alsof zij niet net had gestofzuigd, wat onmogelijk was. Eten raakte op nog voor ze het had klaargemaakt. Het leek wel een complot.
Voor gezeur over kinderlijke verveling had zij geen tijd. "Misschien kan je iets nuttigs doen", suggereerde ze bits. De oudste interpreteerde dit ouderlijk advies als languit op de sofa liggen met een zak chips en The Blackadder kijken. De moeder zuchtte even, maar keurde het goed.
In een vlaag van zinsverbijstering liet zij zich verleiden tot het ambachtelijk maken van ravioli, een uitstekende activiteit om samen met de jongste te ondernemen, dacht de moeder. Oh wat dwaalde zij. Na welgeteld twee mislukte deegflapjes gaf de juniorkok er ziedend de brui aan. De moeder priegelde eenzaam verder, denkend aan het boek, de column, de gefnuikte schrijfdrang, de platgemepte flow. Van pure frustratie at zij twee volle borden ravioli. Goddank waren ze veel lekkerder dan die uit een pak.

Dag 46 en 47. 

De moeder liet de deadlines los, in stilte biddend dat alles vanzelf goed zou komen, zoals in sprookjes. Voorts had zij het briljante idee om een tweedehands trampoline op de kop te tikken voor 35 euro. Het logge onding zorgde voor een brede grijns op het gezicht van de tieners. Een paar uur lang stuiterden zij blij op en neer, uren die voorbijgingen zonder noemenswaardig conflict. Terwijl zij tevreden naar de springende zonen onder het lover keek, vroeg de moeder zich voor het eerst in al die jaren af welke bomen er eigenlijk in haar tuin stonden. Het indrukwekkende ding waaronder de kroost zich vermaakte bleek na rondvraag een aesculus hippocastanum baumannii te zijn, genoegzamer bekend als een paardenkastanje van een steriele soort, wat meteen verklaarde waarom wij in al die jaren nooit wilde kastanjes hadden gevonden en de boom niet hadden herkend.
Voorts bleken wij de eigenaars van een berk, een zomereikje, een resem essen groot en klein en nog een paar bomen die op een iep en een acacia leken. Vaststellingen die haar onbestemd blij en nog verliefder maakten op het woeste, onbeheersbare stukje groen waarvoor zij nog nooit zoveel aandacht had getoond.
Even overwoog zij een muur in haar slaapkamer te behangen, maar de recente herinnering aan de ravioli weerhield haar van dit roekeloze plan. Tijd die een mens besteedt aan behangen en het geklooi dat daar standaard bij komt kijken, is tijd die men niet besteedt aan cruciale dingen zoals fietsen en deadlines die met rasse schreden naderen, bedacht zij bijtijds. Een wijze gedachte die haar tevreden deed vaststellen dat haar gezond verstand minder te lijden had dan zij bij momenten vreesde.
Diverse wielersites strooiden optimistisch met nieuwe koersdata. In een vurig verlangen om ergens naar uit te kijken schreef zij RVV onder 18 oktober in haar agenda, met een aandoenlijk stickertje van een biddende engel ernaast. Daarna stelde zij zichzelf de retorische vraag of je in oktober verlof kan nemen "want alle dagen koers", nadat je je team met enige aandrang hebt gevraagd om in die drukke maand spaarzaam te zijn met vakantiedagen. Het antwoord was helaas en vanzelfsprekend nee. Het is altijd wat.

Dag 51 en 52. 
Tijd is een hoopje zand. Je denkt dat je het vastpakt, maar terwijl je je hand krampachtig dichtknijpt, glijdt het traag, maar onhoudbaar tussen je vingers door. Elke dag vergaten wij wat we de dag voordien hadden gedaan, hoe weinig dat ook was.
De moeder vroeg zich af waarom opgehokte kippen elkaar niet doodpikten, terwijl haar zonen elkaar zo bloeddorstig naar het leven stonden. Dagen begonnen met ijzingwekkend gekrijs, bijvoorbeeld omdat de oudste de jongste een nerfkogel in het oog schoot. Gesprekken werden op bizarre wijze afgeleid naar vragen als "Kan je iemand nog laten adopteren als die 11 is?". De moeder antwoordde dat ze het niet wist, maar dat ze, mits zorgvuldig vouwen, vast nog allebei in een vondelingenschuif pasten.
Net toen we elkaar alledrie zo vurig verwensten dat er gevaarlijke vonken door de woonkamer flitsten, kwam er hoopvol nieuws. Eerst was er een wielerkalender, een gebeuren dat de moeder, alle voorbarigheid ten spijt, aanzette tot wild juichen en dansen. Een heel koersseizoen in drie maanden gebald. Voor het eerst in haar leven keek ze uit naar de herfst.
Niet veel later kregen wij te horen dat we eindelijk 120 km mochten rijden om de bomma en de bompa te zien. Er kwam zowaar een kort staakthetvuren van.
De moeder kondigde aan dat zij ging fietsen. meermaals zelfs, om duidelijk te maken dat er een paar uur lang niet op haar gerekend hoefde te worden. Toen zij zwetend, maar voldaan thuiskwam kreeg zij een uitbrander van de jongste, die van mening was dat zij onaanvaardbaar lang was weggeweest. De moeder zuchtte en rolde met haar ogen, denkend aan alle keren dat hij het zonder melding was afgebold en onbereikbaar was geweest voor de dodelijk ongeruste moeder.
Hoe de zomer verlopen zal, daarover wil zij nog niet te veel nadenken.

Dag 55 en 56. 
Alle corona-kommer ten spijt werd het moederdag, een dag die ik doorgaans met een mengeling van onverschilligheid en ergernis onderga. Niet omdat ik iets tegen moeders zou hebben. Ik heb er een die ik graag zie en zelf doe ik mijn best om er een te zijn die haar kinderen niet met jarenlange psychoanalyse opzadelt. Maar in tijden waarin ik het moederen bovengemiddeld uitdagend vind, beschouw ik heiligverklaringen en voetstukken met enige argwaan. Soms lijkt al die moederverering vooral "trekt uw plan" te zeggen.
Al deze ongewenste bijgedachten ten spijt stond er aardbeientaart met slagroom op tafel toen de moeder opstond, niet toevallig de favoriete taart van de zonen. De moeder at een stuk uit plichtsbesef, maar was blijer met de fles Sint-Bernardus.
Wij werden afgeleid door de aanwezigheid van een gigantische meikever, die - zo besloten wij na beraad -zorgvuldig geëvacueerd diende te worden, met papier en een bekertje. De meikever bleek van een tegendraadse, hetzij dommige soort en bleef hardnekkig de verkeerde kant uit wandelen. De aspergeschiller op het aanrecht werd ter hand genomen om hem in de juiste richting te porren. "Wat is dit eigenlijk?" wilde de oudste weten over het vreemdsoortige voorwerp waarmee hij net de meikever naar een vel papier had gestuurd. "Een piemelschiller", liet de moeder zich ontvallen in een onvoorziene vlaag van sardonische humor. De zoon liet bijna de meikever in de beker op de grond vallen van het bulderlachen. De moeder dankte het universum voor een kind met haar gevoel voor humor.
Na de operatie-meikever maakten wij ons opgewonden en nerveus op voor het eerste echte levende bezoek in 3 maanden. De moeder moest even nadenken hoe zo'n auto alweer werkte. Ze bleek het nog te kunnen en reed 120 km, haar eigen ouders tegemoet. Onderweg herhaalde zij de regels (niet knuffelen, niet aanraken, niet zoenen, afstand houden, handen wassen) een keer of drie tot er geërgerd protest opsteeg vanop de achterbank.
Weerzien na lang gemis is warm als een dekentje. Toch worstelden wij met de regels, ook al konden we ze achterwaarts afdreunen. Niet aanraken, niet knuffelen, niet kussen is makkelijk gezegd, maar zoveel lastiger gedaan. Bij het afscheid zag ik de oudste tiener aarzelen, dralen, ongemakkelijk schuifelen. "Ik zou je zo graag knuffelen, bomma", gaf hij toe, even openhartig als hij bij aankomst "Ik heb je zo gemist" had geroepen. Maar wij wuifden dapper naar elkaar en vertrokken, met een koffer vol plantjes en lekkers, drie opgewarmde harten vol tegenstrijdige signalen. Het bleef stil in de auto, tot de oudste, na 100 km, ergens ter hoogte van Wetteren, "Ik vond het zo fijn vandaag" zei.
De moeder had een stofje in haar oog en zei niets, maar glimlachte, in stilte verlangend naar de dag waarop wij elkaar weer stevig kunnen omhelzen, omdat er geen betere manier is om de liefde te betuigen.

Dag 60.
Sommige kinderen mochten weer naar school vandaag. In de speeltuin of op de bankjes in het park zijn ze nog niet welkom, en samen ravotten blijft verboden, maar keurig gescheiden in de klas zitten mag. Achterstand is erger dan stilstand, vinden de mensen die daarover beslissen.
Ik moest denken aan die keer toen mijn kleuter tegen het ruwe beton van de speelplaats smakte en in de troostende armen van de juf naar binnen werd gedragen, haar jurk onder het bloed, zijn gehuil als een sirene die de hele buurt alarmeerde. Ik hoop dat er vandaag geen kinderen vallen en bloeden. Wie zou hen oprapen en naar binnen dragen?
Ik vraag me elke dag af wat kinderen denken en willen, en waarom niemand hen wat vraagt. Waarom wij altijd alles beter menen te weten. Mijn zonen halen hun schouders op als ik hen vraag hoe het met hen gaat. Ik denk dat ik min of meer begrijp wat de schouders bedoelen, maar zeker weet ik het niet. Dus knuffelen we, omdat dat altijd een goed antwoord is, zelfs op onuitgesproken vragen. Ze zwijgen elke dag wat langer. Ik weet dat ze weten dat ik weet dat ze het beu zijn, dat ze te veel missen, dat ze zich zorgen maken over te veel dingen. Ik zou een halve dag aanschuiven met drie mondmaskers op en een slordig ontsmette winkelkar voor een voorraad onbezorgdheid, voor een dosis perspectief op beter en blijer, op een onbevangen zomertijd. Maar die zijn niet te koop, dus bak ik pannenkoeken voor het ontbijt en lees ik voor uit de Hobbit.
Iemand op Twitter, toevallig een econoom, die z'n eigen kindertijd vergeten was, vond aandacht voor de kinderen maar gezeur, want kinderen krijgen is een keuze. Zoals de aanschaf van een puppy, of een nieuwe stofzuiger.
Terwijl ik nadenk over de kinderen, halen “topeconomen” de krant met antwoorden waar niemand om vroeg. Toen ik klein was heette zulks brutaal. Je sprak alleen wanneer je iets gevraagd werd. Dit soort meneren spreken ongevraagd, omdat ze denken dat hun ideetjes belangrijk zijn. Het is het soort zelfvertrouwen waar ik al eens jaloers op ben, maar ook weer niet. De “topeconoom” vindt het een goed idee dat de ouderen de coronacrisis betalen. Logisch want zij worden ziek en kosten ons geld. En wat leveren ze ons op, die stramme, sukkelende oudjes? Het is het soort logica waar mijn economisch ongeschoolde hoofd van gaat duizelen.
Het is wat met sommige economen. Jaren gratis naar school geweest, vast met keurige rapporten naar huis gegaan, een paar masters gehaald op kosten van de samenleving en toch zo hopeloos verstoken van een aantal fundamentele emotionele en sociale vaardigheden. Het is het soort achterstand dat geen duizend zomerscholen of bijlessen kan verhelpen. Misschien zijn ze ooit gevallen op de speelplaats en heeft niemand hen opgepakt en getroost. Misschien mochten ze niet ravotten in het park. Misschien moeten we hen een knuffel geven. Zolang ze verder maar hun mond houden.

Dag 63.
De thuisklas Purnelle en zonen hernam het doordeweekse leerproces met lood in de schoenen, wat extra lastig was, want schoenen dragen wij hier zelden tegenwoordig.
De onwilligheid van de leerlingen vertaalde zich in interventies en interrupties met onnozele vragen allerhande, waarop het antwoord evident was en bovendien op het werkblad zelf stond, maar waarom zou je dat lezen als je ook gewoon je moeders bureau kan binnenstormen om het te vragen. Dat de moeder daar haar tanden zat stuk te bijten op een bespreking van de nieuwe biografie van Simone De Beauvoir maakte geen indruk.
Over de geplande werkwoordvervoegingen waren de leerlingen unaniem: eikes. Zij haaaaatten vervoegen, met 5 -a’s. De moederjuf nam akte van de medeling en vroeg zich en passant af of zij stiekem al een boosaardige bijnaam voor haar hadden, zoals zij ooit haar meest gehate leerkrachten met een sardonische bijnaam had bedacht. Maar ze beet op haar tong.
De leerlingen hadden immers al genoeg onheil te slikken gekregen, en verdienden wat respijt. Het slechte nieuws over de onverwachte sluiting van hun school bijvoorbeeld, een ramptijding die de moeder een heel week-end naar websites van scholen deed surfen en veel te veel paniekerige mails deed versturen met de vraag of er misschien, eventueel, alstubliehieftwantwezijnwanhopig nog plaats was voor een kind, of wie weet zelfs twee.
De zonen gingen van kwaad over het voldongen feit waarover zij niet waren geconsulteerd naar gelaten, want er viel toch niets aan te doen. Pragmatisme staat helaas niet in de eindtermen. De moeder zei minstens vijf keer dat alles goed kwam, want dat is wat moeders doen.
Zij zei niet dat er veel erger dingen zijn, zoals kinderen die geen eten hebben, omdat ze zich herinnerde dat zulke vergelijkingen niet helpen. 
Wat niet wegneemt dat er te veel kinderen zijn die geen of te weinig eten hebben. Zoals het jongetje in het kinderjournaal, die graag wat meer geld wilde om eten mee te kopen.
Waarop het debat over kinderarmoede halfhartig opflakkerde, allicht om snel weer uit te doven, zoals het al jaren doet. 
De moeder vroeg zich luidop af waarom het kinderarmoede heette. Kinderen zijn arm omdat hun ouders te weinig geld hebben. Zij begreep niets van het woord kinderarmoede. 
Zij bedacht dat armoede allicht beter verkoopt met onschuldige kindertjes, zoals auto’s en boormachines beter schijnen te verkopen met halfnaakte rondborstige vrouwen. Het leidt lekker af van de essentie. 
Wie het over kinderarmoede heeft, hoeft het niet over arme ouders te hebben. Die zijn immers nooit onschuldig genoeg. Want ze hebben een smartphone. Of een grote teevee. Of ze nemen te veel kinderen. Of ze werken niet. Daar kunnen die arme kindjes natuurlijk niets aan doen.
Het woord kinderarmoede is vast bedacht door iemand die vindt dat armoede een keuze is, een gevolg van domme beslissingen. En domme beslissingen, die zijn voorbehouden voor mensen met genoeg geld. 
Terwijl zij dit alles overdacht besloot de moeder een thuisles te wijden aan ongelijkheid. Die hoef je niet eens te vervoegen, maar moet je gewoon afschaffen.

Dag 68 en 69. 
Het was veel te lang geleden dat de fiets en de moeder samen verdwaalden in de Vlaamse velden. Dat lag niet aan hen. Zin om te verdwalen hadden zij in overvloed. Tijd daarentegen veel minder. 
Onoverkomelijk was dat niet, in het licht van werelds onheil allerhande. Het was hooguit wat sneu omdat de moeder van fietsen redelijk gelukkig werd. Zomaar wat fietsen verzoende haar nu en dan met het universum, zelfs wanneer dat universum haar ongunstig was.
De moeder was dus wat minder gelukkig de jongste week, al kon zij niet met zekerheid zeggen dat dat enkel aan het fietsgemis lag.
Het zou zomaar kunnen dat haar sluimerende ontevredenheid in verband stond met andere kwesties. Of met blauwe kostuums. Meer bepaald met mannen in blauwe kostuums. Zij had geen idee van welke meststoffen de kwekerij der mannen in blauwe kostuums zich bediende, maar ondanks de nijpende droogte was er duidelijk sprake van een wildgroei. Ze woekerden, ze tierden en ze bemoeiden zich overal mee.
Nu had zij op zich niets tegen bemoeienis. Zelf bemoeide zij zich ook al eens graag met de samenleving, op dagen waarop zulks gepast of noodzakelijk leek.
Maar haar argwaanmeter ging in het rood wanneer bemoeienis en de daarmee gepaard gaande aandacht exclusief werd. Exclusief voor mannen in blauwe kostuums bijvoorbeeld.
Relance-groepen, Toekomst-teams en andere vergaarbakken van Spitante en Innovatieve denkers die ons, argeloze dutsen, uit de diepte van deze doffe ellende moeten trekken, leken overbevolkt met blauwe kostuums. In die kostuums zaten doorgaans mensen die meenden te weten hoe en waarom wij moeten leven. Mensen die nog nooit in hun geprivilegieerde leven een halve, laat staan een hele dag voor een setje kinders hadden gezorgd terwijl ze hun werk probeerden te doen, maar wel pretenderen te weten dat wij niet flexibel genoeg waren. 
Nu vond de moeder zichzelf redelijk flexibel, wanneer zij een zoomvergadering probeerde te volgen terwijl zij wiskunde-oefeningen uitlegde bijvoorbeeld, of wanneer zij een schaafwond ontsmette terwijl zij een journalist te woord stond op een zaterdagochtend. Ook wanneer zij om 21u30 ’s avonds de berg afwas negeerde en mails beantwoordde omdat de kroost dan sliep of op een zondag een deadline probeerde te halen zou zij zichzelf toch behoorlijk flexibel hebben genoemd. Allicht niet olympisch flexibel, maar zeker en vast het amateursniveau ver voorbij.
Maar steevast dook er wel een meneer in een kostuum op die daar anders over dacht. 
Rondom haar zag zij nochtans in hoofdzaak flexibele mensen. Ze zaten braaf op de trein met een zweterig mondmasker aan. Ze e-teachten, ook al had niemand hen daarvoor opgeleid. Ze ontvingen klanten met een plastic scherm voor hun gezicht en ontsmetten hun handen zo vaak dat hun vel zwart uitsloeg. Ze pasten op peuters, ook al betekende dat de hele dag “nee” roepen en speelgoed desinfecteren. Ze zagen hun café faiiliet gaan zonder dat ze er iets aan konden doen. Ze wasten zieke mensen, in stilte hopend dat ze niet besmet zouden worden.
Maar het was niet flexibel genoeg, zo bleek. Want als wij écht flexibel waren, dan zouden wij zonder morren onze vakantie opgeven en ’s nachts werken, omdat de Economie ons nodig heeft. Wat wij nodig hebben is uiteraard van geen belang.
De moeder snoof briesend haar colère naar binnen, tot diep in haar longen, waar zij een colèrebroeikas onderhoudt. Wanneer zij nog eens tijd heeft zal zij, na het fietsen, nadenken over mogelijke nuttige toepassingen van de borrelende en gistende colère.

Dag 75. 
Er kwam een klacht: "waar de dagboeknotities bleven?" Alsof iemand recht heeft op andermans dagboeknotities. Je geeft mensen een vinger en ze eisen een arm, dat zal je altijd zien. Bovendien had de moeder een waslijst andere dingen te doen, die urgenter, belangrijker, dwingender of gewoon leuker waren dan heen en weer hinkelende gedachten neer te tikken. Bovendien werd er een oprit gelegd voor haar huis, wat niet enkel buitengewoon veel stof en lawaai, maar ook een abrupt en onvoorzien gevoel van volwassenheid meebracht. Nooit had zij een oprit gewenst, laat staan gehad. Opritten waren voor grote mensen, met grotemensenhuizen, waar alles op z'n plaats lag en het meubilair niet van de rommelmarkt, vrienden of tweedehands.be kwam. Hoe en wanneer was zij zo'n grotemens geworden, vroeg zij zich vertwijfeld af. Bovenal vroeg zij zich af wat een mens zoal kan doen met een oprit, behalve er op rijden met een auto of een fiets. Op zitten bijvoorbeeld, bij voorkeur aan een tafel met een fles wijn en wat lekkers erop, en met wat vrienden eromheen, kwestie van de oprit een extra dimensie, een bijkomende functie en wat sex-appeal te geven. In haar hoofd plande zij een opritfeestje, tot zij bijtijds bedacht dat feestjes verboden zijn, wellicht tot het slecht weer wordt. Op je oprit zitten is al raar genoeg zonder dat het regent.
Het vervelendste van de gloednieuwe oprit in wording was misschien vooral het contrast. Het contrast met de slonzigheid van de tuin en het terras, met de rondslingerende rommel, met de familie Flodder-achtige context die met voldoende goede wil voor charmant kon doorgaan, maar nu met enige slechte wil gewoon gênant leek. Misschien had zij beter een kippenhok en een setje vrolijk tokkende en gul leggende kippen op die oprit gezet. Maar daarvoor was het te laat. Bovendien had een ervaringskundige haar verteld dat kippen wel nuttig en gezellig waren, maar wel een beetje dom. Dat deed haar verdacht veel aan mensen denken.
Opritten, stof, lawaai en kippen waren evenwel bijzaken in het licht der geschiedenis. Dat die zich altijd op irritante en flagrante wijze herhaalt, dat hield de moeder wakker, net nu de nijdige kraaien in de tuin waren bedaard.
Dat mensen niets leerden van hun geschiedenis en van het leed van anderen, dat vond zij om van te janken. Er werd een man vermoord omdat hij zwart was, niet voor het eerst, en allicht niet voor het laatst. De manier waarop tartte de verbeelding, en de moeder wilde het zich niet verbeelden. Zij was al kwaad genoeg zonder beeld. Zij bedacht dat de klinkers van haar oprit vast uitstekende projectielen waren om wat strategisch gekozen ramen mee in te gooien, ware het niet dat haar vreedzame natuur in de weg zat van dergelijke fantasieën.
Die week had zij de zonen een thuisles over de eerste wereldoorlog gegeven. Zij begrepen niets van die hele wereldoorlog, zo deelden zij mee. Waarom zou je hele volkeren willen uitmoorden om een lap grond of een ander geloof? Het ging hun verstand te boven. De moeder wilde hen zeggen dat zij het zelf ook niet begreep, meer zelfs, dat zij van de hele wereld en haar idiote geschiedenis niets begreep, maar dat zei ze niet. Misschien moesten de kinderen nog niet al hun argeloze illusies kwijtspelen dit jaar. Nog even niet.

Dag 84. "
Wat een kutjaar", zei de jongste zoon tegen de buurjongen. De moeder onderdrukte de aandrang om zijn taalgebruik bij te sturen, want au fond had het kind gewoon gelijk, en als iemand gelijk heeft moet je soms even niet op de vorm letten.
De moeder luisterde naar het gesprek door het wijd open raam van haar werkkamer, dat ook wel eens dienst doet als deur voor kinders die te lui zijn om 5 meter verder te wandelen, naar waar de voordeur zich bevindt.
"Eerst die bosbranden in Australië, dan corona, toen ging onze school dicht en nu al dat racisme", verzuchtte het kind, zonder onderscheid tussen het persoonlijke en het maatschappelijke. De moeder keurde het goed, de feministische slogan "het persoonlijke is politiek indachtig".
Een paar dagen later, terwijl de VS in brand stonden, vroeg de oudste aan de moeder met haar mond vol zoete aardappel of de wereld vroeger beter was. De moeder stopte met kauwen en dacht na. "Ja en nee" is een stom antwoord, maar vaak wel vrij correct. Ze hield het op een relativerend "Niet per se. Er was toen ook heel veel ellende", en begon over twee wereldoorlogen.
Die avond, na het uitvoerig knuffelen van de bezwaarde kroost, vroeg zij zich af of zij zich als prille tiener ooit dezelfde vraag had gesteld. Het antwoord was nee. Niet omdat alles peis en vree was in die tijd, maar omdat wij oprecht geloofden dat alles alleen maar beter zou gaan, daar achter die schemerige horizon die toekomst heette. Bovendien lag de wereld aan onze voeten als een frisgroene alpenweide vol bloemen aan de voet van de berg.
Bleek dat de zonen hun toekomst niet fris, noch groen aan hun voeten zagen liggen en zich geen berg waanden. Wat nu? Had zij de oudste moeten wegjagen tijdens het herbekijken van 'I am not your negro'? Had ze wat minder moeten zagen over waterverspilling en droogte? Had ze hen moeten verbieden naar het nieuws te kijken? Ze wist het niet, zoals ze wel meer dingen niet wist deze dagen.
In die educatieve twijfelstemming onderging zij de publieke debatten van het moment. Over racisme, standbeelden en protest. Zelf vond zij het een goed idee om even te zwijgen wanneer mensen die zelden gehoord worden en die nooit bepalen hoe de dingen gaan hun mening uiten. Luisteren en spreken gaan niet samen. Maar voor zwijgen en luisteren was geen tijd, want iedereen begon tegelijk te spreken, vooral dan diegenen die altijd al mogen spreken en meestal gehoord worden.
Dat protest onverantwoord was, dat standbeelden per definitie educatieve en historische waarde hadden, en dat structureel racisme in België heus wel meeviel, zo vernam zij.
Vlot geopperde meningen, niet noodzakelijk gestoeld op enige expertise, die de stem, de vuist en het momentum van een hele groep mensen plat mepten, zo plat als de aarde volgens een schrikwekkend aantal mensen.
Niemand stelde een vraag. Niemand zei luidop "vertel het mij want ik kan het niet weten". Iedereen pretendeerde alles al te weten. Alsof dat kan. Alsof je niets te leren hebt. Alsof jouw perspectief het kader is waarbinnen alles zich helder afspeelt. Hoe knus en comfortabel zou het zijn om zo zelfverzekerd en overtuigd van de absolutie van je eigen denkkader naar de wereld te kijken, vroeg de moeder zich af.
Zij bracht de rest van de week door in ingehouden woede. Woede over de onwil en het onvermogen dat verstandige mensen ervan weerhield om te zwijgen en te vragen voor het oordelen. Woede over gemeenplaatsen als "mes in de rug van de zorg!" en "onverantwoord en egoïstisch" in de plaats van "Als jullie het zo noodzakelijk en urgent vonden om midden in een pandemie op straat te komen, dan moet het heel erg hoog zitten".
Woede over pseudo-educatieve bezorgdheden van mensen die nooit enige zorg hadden geuit over het ontbreken van de bloederige koloniale geschiedenis in de eindtermen, maar wel bij hoog en bij laag beweerden dat een standbeeld ter ere van een massamoordenaar een cruciale educatieve waarde had. Woede over hoe altijd, opnieuw en opnieuw, dezelfde zelfgenoegzame stemmen werden gehoord, en dezelfde schor geschreeuwde stemmen werden overstemd.
Zij zag mensen die nooit een woord of een minuut van hun tijd hadden besteed aan racisme en ongelijkheid ronkende meningen poneren over hoe de strijd tegen racisme dan wél gevoerd diende te worden, want dat wisten zij uiteraard veel beter. Protest was aanvaardbaar zonder overlast; beleefd, vriendelijk en conform de wet. Keurig binnen het kadertje, waar het niemand verstoorde. Dat er al decennia beleefd werd gevraagd, gesmeekt, geëist was hen ontgaan. Dat zijzelf ongeveer al hun rechten verschuldigd waren aan mensen die ramen hadden ingegooid, brand hadden gesticht en kostbare levenstijd in de cel hadden doorgebracht in de hoop op een beter leven voor wie na hen kwam, dat bleken zij niet te weten.
Zo gaat dat tegenwoordig met protest. Hang een laken uit je raam of deel een hashtag, maar val ons niet lastig. Wij willen jullie woede niet zien. Het moet wel gezellig en gemoedelijk blijven. Het gaat ons niet aan. Ook de geschiedenis van het sociaal protest bleek een lacune in de eindtermen.
Aandoenlijk ook, hoe diezelfde mensen die moord en brand schreeuwden over het risico, het gevaar, de onverantwoordelijkheid van een betoging in al die tijd geen moment hadden stilgestaan bij de gezondheidsdrisico's voor wie maandenlang hun pakjes had bezorgd, de winkelrekken had gevuld, de straten had schoongehouden. Hoe niemand op het idee kwam dat de jonge mensen die in de hoofdstad op straat kwamen zich drie maanden hadden laten ophokken zonder enig perspectief, omdat hun perspectief zoals gewoonlijk niet aan de orde was. Van de opening van de tuincentra in april tot die van de winkels en de horeca in juni had niemand de moeite gedaan om na te denken over wat zij nodig hadden; zij die zich maandenlang gedwee en solidair hadden geplooid naar de noodzaak, ook al behoorden ze niet tot de risicogroep; de grootstedelijke jeugd in krappe appartementjes en druk bevolkte wijken die zelfs niet straffeloos op een pleintje kon rondhangen. Nu zij zich wilden laten horen in een wereldwijd en urgent momentum kregen ze de wind van voren.
Diezelfde week sprak zij met een paar mensen over wie het ging; mensen die zij graag zag en die zij zag worstelen, rouwen en vuur spuwen omdat hun geduld op was, omdat ze moe waren van het vechten, omdat ze graag eens niet de eersten in de rij zouden zijn wanneer er gearresteerd, gefouilleerd of beschuldigd wordt, maar de laatsten in de rij wanneer er toegang wordt verleend en kansen worden gegeven. Zij hadden betoogd, ook al waren ze zelf een dierbare verloren aan het virus, ook al werkten ze in de zorg, ook al waren ze al maandenlang voorzichtig en solidair. Niet gaan was gewoon geen optie geweest. De moed zonk hen in de schoenen bij zoveel onwil, de koppige onwil van een meerderheid om hun tastbare ervaring te begrijpen.
De vraag van de zoon of de wereld vroeger beter was bleef onbeantwoord. Het gevoel dat de wereld niet betert zolang mensen denken dat hun perspectief het enige perspectief is, dat bleef hangen als onweer dat dondert in de verte.

Dag 95, een willekeurige dag, want schijnbaar is “het” voorbij, of dat hopen we althans, en als het niet voorbij is, dan kunnen we in ieder geval erg goed doen alsof.
Doen alsof is een kunst, een gave die weinig oefening vraagt, maar bovengemiddeld veel zelfbegoocheling. 
De moeder besloot dat zij vandaag niets te vertellen had, of het moest zijn dat mensen wilden weten waarom haar vingernagels zo zwart waren (van het wroeten in de aarde), of waarom ze haar plan om te gaan fietsen niet had uitgevoerd (de aarde riep luider), of waarom ze alweer zo goed had gedaan alsof ze geen schrijdeadline had (die had ze wel, maar 2 juli was nog lichtjaren ver). Het was een zondag zonder rimpeling, als een plas regenwater op een hete zomerdag. Water dat te lang stilstaat gaat stinken, maar dat wist u natuurlijk al.

Dat het zomer was geworden, bedacht de moeder met een schok. Zij vroeg zich af hoe dat zo plots gekomen was, waar al die tijd was gebleven, en wat zij met de zomer zouden aanvangen. Reisplannen hadden zij niet. 500 euro om een week in een klamme tent op een verdord grasveld door te brengen, dat vond zij wat overdreven. Voor 500 euro heb je al een kwart van een nieuwe fiets, meer bepaald van de gravel bike waarover zij al eens droomde. Voorts waren zij elkaar zo onderhand ook redelijk beu, de moeder en de zonen, wat de gedachte aan met z’n drieën in, voor of naast een tent zitten niet meteen extra aantrekkingskracht gaf. Zij stopte met scrollen en surfen, langs websites met natuurhuisjes en glamping-opties, waar toch al lang niets meer vrij was en de prijzen even fiks en onredelijk waren gestegen als de sterftecijfers tussen maart en april.

De zomer kondigde zich aan als een braakliggend veld, waar zelfs geen paardenbloem op groeide. Geen Theater aan Zee, geen Gentse Feesten, geen Tour de France en dus ook geen reisplan. Zij nam zich voor elke zomerweek iemand uit te nodigen in haar tuin en zichzelf zoveel mogelijk te laten uitnodigen door wie al haar gezelschap verdragen kon Zij maakte een lijstje van de dingen die ze samen konden doen (picknicken, wat au fond vooral een gewiekst alibi is voor fietsen) en van de dingen die zij zonder hen wilde doen (fietsen bijvoorbeeld).

Voorts vernam zij het heuglijke nieuws dat haar fiets gratis mee mocht op de trein. Tenminste als ze een ticket had voor de fiets, want gratis betekent uiteraard niet dat alles zomaar kan. Het gratis reizen der fietsbezitter zelf bleek dan weer pas te kunnen na het digitaal aanvragen van de beloofd rittenkaart, via een platform waarvoor nog een openbare aanbesteding dient te worden gelanceerd. Na correcte aanvraag zou de hoopvolle aanvrager de kaart per post toegestuurd krijgen. Dat gratis reizen zat er pas in vanaf 17 augustus, tenminste als zijn de wervende NMBS-communicatie inzake implementatiekalender en modaliteiten correct had geïnterpreteerd. De moeder voelde een onweerstaanbare aandrang tot luid hoongelach, maar wist zich te beheersen.

Gelukkig werd het Sloveens kampioenschap wielrennen gestreamd. Of toch ongeveer. De moeder keek naar de renners en wachtte op het voorspelbare slotduel tussen Roglic en Pogacar. “Is het koers?” vroeg de jongste zoon verbaasd en licht ontstemd, vermits hem was beloofd dat het pas weer koers zou zijn op 1 augustus? “Een beetje”, zei de moeder, wat uiteraard niet klopte, omdat je niet “een beetje kampioen” kan worden. Terwijl Primoz Roglic met bloemen zwaaide keek de moeder door haar raam, waar haar geestdriftig gestrooide zaaigoed weldra bloemen zou opleveren. Hopelijk. Hoop zou de zomer, de moeder, de zonen en het mensdom redden, zo besloot zij, waarna zij zichzelf een glas wijn uitschonk.

Dag 97. Gezien de reis-, feest- en kusdrang van menig medemens zag het er niet naar uit dat we snel van de virale ellende verlost zouden worden. Deze spijtige vaststelling deed de moeder besluiten dan maar verder te schrijven, nu zij des avonds nergens naartoe ging en al evenmin weinig animo voelde om VRT-series uit de jaren tachtig te bingen. De theaters en concertzalen bleven onverbiddelijk gesloten en koers was er ook nog niet op tv.
Niet dat zij niet begreep dat mensen wilden feesten en kussen. Zelf had zij ook graag eens uitbundig gefeest, met ongeremde danspassen op een plakkerige dansvloer en gulle omhelzingen. Maar ja.
Zelf had zij weinig tijd gehad om stil te staan bij dergelijke randanimatie. Nu het einde van het schooljaar met rasse schreden naderde werd zij er op pijnlijk urgente wijze aan herinnerd dat de oudste nog geen school had. Niet dat zij haar best niet had gedaan. Het aantal gepleegde telefoontjes liep stevig op; het aantal al dan niet beantwoorde mails evenzeer. De antwoorden varieerden van “Goh. Tja. Dat is niet gemakkelijk.” (het CLB) over “Wij werken vrij klassiek, hoor. Dus echt Freinetonderwijs moet u niet verwachten” (Freinet Middenschool) tot gewoon geen antwoord. Van de methodeschool die geen methodeschool bleek te zijn, over de leerlingenbegeleiding die blijkbaar geen leerlingen kon begeleiden, tot de kunsthumaniora waar “dans” synoniem bleek te staan voor “ballet”. Op de vraag hoe inclusief men was voor leerlingen met ass én adhd die geen 7 minuten kunnen stilzitten, laat staan focussen, en permanent in een paralelle realiteit vertoefden, kreeg de moeder doorgaans wat vage frasen. Het kind vroeg niet hoe het stond met de zoektocht. De moeder doseerde de informatie, kwestie van geen instant depressie toe te voegen aan de status van een rampjaar.
Van de kunsthumaniora kreeg zij een resem complexe instructiefilmpjes die samen een digitale toelatingsproef vormden. Dat het kind een breakdancer was, die info was duidelijk niet blijven plakken. Vol afgrijzen staarde het kind naar de opgedragen oefeningen die hij nog nooit in z’n leven had gezien, laat staan uitgevoerd. Ik zag het laatste restje moed in zijn afgetrapte schoenen zakken. Een paar dagen later vond de moeder hem thuis, naast een stoel, pliés en jeteés oefenend met zichtbare tegenzin. De moeder graafde in haar balletgeheugen en ging naast hem staan. “Kin omhoog. Schouderbladen naar elkaar toe. Bekken kantelen. Denk dat iemand je omhoog trekt aan een touwtje.” Daar stond zij dan, balletposes te demonstreren die zij op wonderbaarlijke wijze had opgeslagen op haar interne harde schijf, maar die de zoon niet konden begeesteren. Even overwoog zij in tranen uit te barsten, maar daarvoor was zij te flink. In haar hoofd schrapte zij de kunsthumaniora in kwestie en schreef zij de zoveelste mail, naar de tuinbouwschool waar een opleiding dierenzorg werd aangeboden.
Naarstig zocht verder. Naar een plek waar haar kind zichzelf mocht zijn en zich ontplooïen als de wonderlijke mens die hij al was. Zij zag mensen sakkeren over luxeverzuim en schooljaren die te vroeg werden beëindigd; over achterstand en zesjescultuur; over "een verloren coronageneratie"; over de lat die blijkbaar altijd te laag lag, hoe hoog ze voor sommigen ook werd gelegd. Zij hield zich wijselijk afzijdig, scherpte haar moederklauwen en mailde Unia inzake "redelijke aanpassingen en omkadering". De klauwen en Unia zouden zeker nog van pas komen.
Het kind vertrok fluitend naar de laatste breakdanceles van het jaar, vertrouwend op de stalen koppigheid, creativiteit en wilskracht van de moeder. De moeder wuifde hem uit en bedacht dat zoveel vertrouwen een geschenk en een vloek tegelijk betekenden.





























1 opmerking: