Sprinters zijn ‘hefboomproducten’, zo vernam ik onlangs toevallig; een beleggingsproduct waarmee je versneld kunt profiteren van een koersstijging of een koersdaling.
Dat er sprake zou zijn van koersdaling werd duideljk bij het bestuderen van het profiel van de etappe, waar zich voor de eindmeet een duidelijke neerwaartse lijn aftekende.
Ik druk me omfloerst uit als ik zeg dat ik niet dol op ben op koersdalingen voor de meet. Het reguliere gepor en gewring van een massasprint volstaat ruimschoots ter vermaak, en heeft geen bijkomende perikelen nodig. Sinds Fabio Jakobsen in Polen als munitie van zwaar kaliber de hekken in werd geschoten snuif ik luid geërgerd bij het aanschouwen van zulke overbodige parcoursongein.
Zelf zou ik nooit beleggen in een sprinter. Veel te riskant. Sprinters zijn enkel nuttig als ze winnen. Er bestaan geen ereplaatsen voor sprinters; enkel de eerste plaats telt. Een sprinter die niet wint is overtollig gewicht aan spieren en pezen. De ontvlambare nervositeit van een massasprint valt enkel te verklaren door deze wrede sprinterswet: wie niet wint is waardeloos. Weinig dingen stemmen treuriger dan een sprinter die niet meer wint, over zijn glorie en houdbaarheisdatum heen is, met enkel nog dijen als serranohammen als bewijs van zijn voormalig kunnen. Stiekem hoop je op een wonderlijke heropstanding, een magische hergeboorte, maar in het ongenadige universum van de koers zijn dat soort mirakels zeldzaam. Niet iedereen heet Cavendish.
Ergens onderweg in etappe 3, in een miezerig, kniezend landschap, lang voor er sprake was van neerwaarts sprinten, reed Geraint Thomas zijn eigen klassement en het sleutelbeen van Robert Gesink in de vernieling tegen een verkeersdrempeltje van niks. Het was van een knulligheid waar je enkel bij kunt zuchten. Van mensen die van fietsen hun beroep hebben gemaakt hoop je toch dat ze een dag rechtop in het zadel weten te blijven. Exit Gesink, een renner als een pilaar die je liever rijk dan kwijt bent. Dag 3 en al 5 man uit koers. En dan moest die eerste obligate masssaprint nog komen. “Het wordt chaos”, had Jasper De Buyst voorspeld, iemand die het kon weten. Op zulke dagen vraag ik me af wat ik in vredesnaam zo mooi vind aan deze geaccidenteerde sport.
Tijd voor mijmering en beschouwing krijgt een koerskijker in overvloed wanneer 189 km de start scheiden van een sprint. De knalgele fiets en het blinkende vel van Mathieu, ginnegappende coureurs die banden smeden en aanspannen, veelzeggende tussensprintjes, vertrokken gezichten, omzwachtelde ledematen. Mij hoor je niet klagen over lange etappes, waar schijnbaar niets gebeurt en toch zoveel te zien is.
Helaas gebeurde er wel wat, en veel te veel. Primoz Roglic, die kort voordien nog een van z’n belangrijkste helpers was kwijtgeraakt, ging pardoes tegen de vlakte, een malheur vol bloed en wonden dat even later door de wielergoden halfslachtig werd gecompenseerd door een buiteling van zijn rivaal Pogacar. Voorin raasden de hefboomproducten onverstoorbaar verder en hoorde je zenuwen knisperen en kraken. Net toen de meet in zicht kwam tuimelde Caleb Ewan zo lelijk tegen de grond dat ik spontaan de tv uitzette. Niet dat ik Merlier zijn moment de gloire niet gunde, maar de lol was eraf. Juichen leek me niet aan de orde. Wie denkt dat je kijkers lokt met dit soort ellende dwaalt in het duister.
Ga toch weg met je koersdaling.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten