Al jaren wordt er gedisputeerd over de vraag of de Strade Bianche al dan niet een monument mag heten. Het zal je wat. Monumenten zijn restanten van een verleden dat nooit meer terugkomt, waaraan niets meer valt te verhelpen.
Terugkijken helpt een mens niet vooruit, helemaal niet op de fiets. Wat baat het terug te denken aan die lekke band op 36 km van het Piazza del Campo, die weerspannige ketting aan de voet van de Oude Kwaremont, die leegloper en die veel te grote reservefiets in de finale van je allereerste Parijs-Roubaix, die valpartij in Tokio? Waarom zou je graaien in die grabbelbak vol rampspoed en tegenslag in je geheugen?
Vandaag kijk je vooruit, naar het roomkleurige grind waar je tubes wonderlijk ongehavend over heen rollen, alsof je zit te zwiften; naar het wiel van de taaiste tegenstand.
Ze zeggen dat je een sprinter bent, dus je naam ontbreekt in de lijstjes met topfavorieten. Ze zeggen dat die laatste strook te steil is voor jou. Ze zeggen dat je het eenzame uithangbord bent van het vaderlandse vrouwenwielrennen, woorden die als een molensteen om je nek hangen. Ze zeggen zo veel. Zelf zeg je doorgaans niet zo veel, want er wordt al genoeg gezegd en soms het stomste eerst.
Al wat vandaag telt is dat wiel. Dat zwiepende, zwierende, striemende wiel van die pezige vrouw voor je, die Marvel-heldin die alles al gewonnen heeft en maar niet wijken wil; die nooit geklopt wordt bergop; die Colombiaanse cols bedwingt zoals Pacman koekjes weghapt. Haar wiel is het centrum van je universum-voor-één-dag.
En de cipressen schudden van nee en knikken van ja in de voorjaarswind die het stof tot in je longen jaagt, en het regent drieste demarrages, maar jij blijft onverstoorbaar zitten waar je zit, achter dat wiel. Tot er niemand meer is behalve jij en dat op hol geslagen wiel dat de Via Santa Caterina bestormt alsof de weg niet stug omhoog loopt, maar gemoedelijk glooit. En oh, wat zou je graag gaan liggen want je kan niet meer, maar je mag niet liggen, want je moet trappen, en je klampt en je bijt en je stampt, en Anna schreeuwt je trommelvlies aan flarden tot je hoofd suist, en je dijen janken, en het is niet meer ver, maar wel nog vreselijk hoog, en daar is de bocht, en je weet niet waarom maar je neemt hem langs de juiste kant, en de mensen roepen, maar je hoort ze niet, en plots is het weg, dat wiel. Plots is er niets meer behalve die prachtige reusachtige schelp van een plein die zich als een vriendelijke hand voor je opent en waar je schreeuw galmt als de klokken van de Torre della Mangia die Pasen en Kerstmis tegelijk luiden.
Eindelijk mag je gaan liggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten