“Wat goed is komt snel,” sprak wielerfilosoof J. De Cauwer. Ik weet niet of dat waar is. Sommige kazen moeten traag rijpen, andere eet men bij voorkeur jong en fris. Maar de mensen hebben geen geduld, koersfans nog het minst van al. Van zodra wij een glimp hebben opgevangen van wat eventueel, wie weet, een goudklompje zou kunnen zijn, dan verliezen wij het noorden en onze redelijkheid, als peuters die een ijskraam hebben gespot. Ik denk niet dat jij zelf uitblinkt in geduld, maar sporters hebben geen andere keuze dan de streken, pieken en dalen van hun eigen lichaam te volgen en hun dadendrang te verbijten wanneer hun gestel het laat afweten.
Na de Giro van 2021 had het volk voorbarig beslist dat jij de hoop der natie niet zou inlossen; een 21-jarige afgeschreven voor hij goed en wel begonnen was, alsof iemand had besloten dat het nooit meer zomer zou worden omdat er nog wat sneeuw lag in de lente. Jij kon niet wachten om te bewijzen dat wij dwaalden.
Op een zondag in april, ergens vlak voor de top van La Redoute, zagen wij het: de kloof van betekenis, de eenmanspoging die in geen jaren meer gelukt was. “Hoofdzakelijk bergaf vanaf hier”, kraaide Renaat, maar daar was niks van aan, want vanaf die dag ging jij bergop, altijd maar hoger, van de Baskische Urraki-berg tot de Alto de Piornal in Extremadura, een col die niet toevallig na de Alto de Desesperà (de col van de wanhoop) komt. Hoop is de droom van iemand die wakker is, zei Aristoteles. Wij werden wakker in een Spaans boerengat van 1500 inwoners, voornamelijk en lokaal bekend om de de Jarramplas, een duivels figuur met hoorns en paardenmanen, die jaarlijks door de dorpelingen wordt bekogeld met knolrapen en verwensingen, een bevoorrechte taak waarvoor er een wachtlijst bestaat die intussen tot 2050 gevuld is.
Jij werd bekogeld met superlatieven en een rode trui.
Een halve eeuw, een eeuwigheid was het geleden dat wij een Belg op het podium van een grote ronde hadden zien staan. Het was alsof we daar zelf stonden te blinken.
Niet dat er tijd was om te vieren. Ergens aan de overkant van de wereld, in een ander halfrond, lag een regenboog voor het rapen. Het oogsten moest gebeuren op Mount Pleasant, een al bij al ongooglijke heuvel zonder allure; vervelend, maar slechts met veel verbeelding episch te noemen.
“Hij is vroeg bezig”, zei José op 60 km van de meet. Ik vond het ook vroeg, maar dan vooral voor mezelf gezien het tijdsverschil en het bedauwde lokale uur van de dag waarop de historische gebeurtenissen zich voltrokken. Vroeg is een uiterst relatief begrip. Wat vroeg is voor de ene, daar zit een ander al een eeuwigheid popelend op te wachten. Soms is vroeg gewoon op tijd.
25 km van het einde bolde je weg. Gretigheid laat zich niet beknotten. Iedereen ging sneller ademen behalve jij.
Het exploot was strikt genomen belachelijk indrukwekkend, maar leek een fluitje van een cent. Theoretisch gezien was het dat ook. Om sneller te zijn dan de rest moet je gewoon harder trappen. Niks aan. De omvang van een inspanning valt zelden af te lezen aan het gezicht van de aanvaller, maar vaak genoeg aan de gepijnigde tronies van de tegenstanders. “Een saaie vertoning”, vonden Nederlandse koerskijkers, die de appreciatie voor jouw succesrecept (doorstomen tot er niemand meer kan volgen) niet per se deelden. Ik was aan de vierde koffie toe toen jij je hand voor je mond sloeg in het zicht van de meet, alsof je er niets van begreep. Terecht. Zelf begrepen wij het ook niet. Op je 22ste een monument, een grote ronde en de wereldtitel winnen. Wie doet dat nu? Hoe kom je daarbij? Hoe kan dat zelfs?
“Een beter seizoen zal ik nooit meer hebben”, zei je. Een voorspelling als een nieuwjaarsvoornemen waarvan iedereen weet dat het zal mislukken.
Volgend jaar wacht er een Giro die je past als een maatpak. Ik kijk nu al uit naar die 18,4 tijdritkilometers op zaterdag 6 mei, van Fossacesia naar Ortona. Roze staat je vast nog beeldiger dan rood.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten