Bronchitis, ploeg in de strafhoek, een malcontente baas, vermanende journalisten met altijd maar weer diezelfde lastige vragen, en dan krijgt je vrouw corona, zodat je wekenlang op hotel moet en je je babyzoon alleen maar door het raam kan zien, en je op je verjaardag moederziel alleen in zo’n liefdeloze kamer zit, niet eens opgevrolijkt door je maatje Tim, want die zit ziek thuis. En dan is het eindelijk de dag des heren waarop het moet en zal gebeuren, want ergens moet toch een beloning wachten voor al die miserie, en laten het alstublieft geen paaseieren zijn, maar op z’n minst een vet boeket en een plaats op dat schavot in die afgeleefde piste.
En je trapt, en je hapt en je zwiept en je zwalpt, maar lossen ga je niet doen, dedju, en ze gaan je moeten wurgen om je tegen te houden, want dat podium lonkt en wacht en zingt als een sirene in je oren, en het is daar en nergens anders dat je moet zijn. En je dokkert, en je dendert en je davert over die smerige stenen, harder dan ooit.
En van alle dingen die kunnen fout lopen, nog maar eens een platte band of een ketting met kuren of leeglopende benen of God weet welke ellende een mens allemaal tegenkomt daar in die Noord-Franse velden, is dit het alleronnozelste. Wat doet die mens daar in de weg, enfin, in jouw weg, de weg naar Roubaix nota bene?
Wat denkt die mens, of eerder waarom denkt die niet en waarom moet hij uitgerekend daar staan en op jouw pad met z’n armen staan fladderen alsof er geen legioen vermoeide troepen aan een rotvaart voorbij zal komen draven, half blind van het stof en het zweet? Waarom zit hij niet thuis in de zetel met een taartje, ingedommeld om wakker te worden wannneer de winnaar met een luide bel over de meet glijdt? Supporters zijn tof, maar soms ook even niet.
En je hapert, en je kukelt voorover als een wilde kleuter op een schommelpaard, en je stuitert met al je ruggenwervels over die klotekasseien en lap, weg is dat podium. De sirenen zwijgen. Er is alleen nog geroep en gelal en het geluid van wielen over kinderkopjes en terwijl je vloekend rechtkrabbelt en terug op je fiets sukkelt rijdt Dylan Van Baarle alleen naar die lelijke, maar prachtige piste en vlamt die vervelende superman van een Van Aert met die gechronometreerde Zwitser in z’n kielzog naar de rest van het podium.
Al die moeite, al die ellende, al dat geploeter voor niks. Geen feest in Izegem of Ingelmunster. Geen bloemen voor Astrid. De weg naar Roubaix stopte aan afrit 10, die nergens heen leidt.
Kansen zijn karig als zonnebloemolie in oorlogstijd. En als ze weg zijn komen ze nooit meer terug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten