Het enige treurige aan een vers wielervoorjaar is dat het voorbij is voor je het doorhebt, alsof we gisteren nog maar aan de start van De Omloop stonden. Hoe we tijd waarnemen hangt af van het perspectief van de waarnemer.
Donkere maanden van smachten en wachten lijken een eeuwigheid te duren. Datgene waar je maandenlang naar verlangt raast voorbij voor je het echt kan omarmen.
De laatste en oudste voorjaarskoers beloofde een topaffiche, een Duel tussen Titanen. Op de flanken van de Côte de Wanne, de Stockeu, de Rosier, La Redoute en la Roche aux Faucons zouden twee uitzonderlijke kampioenen elkaar voor het eerst echt bekampen. Nadal tegen Federer. Messi tegen Ronaldo. Al weken werd gespeculeerd en gepronostikeerd over wie de sterkste zou zijn in Luik.
Na 83,5 km koers, kort na de noen en lang voor er beeld was, werd de zondagse droom een domper. Een stomme put in de weg, zoals er duizend stomme putten verzonken liggen in duizend deplorabele Belgische wegen. Niets bijzonders, tot er een wielrenner over valt die waarschjinlijk onderweg was naar het podium. “Opgave Tadej Pogacar” stond er op het scherm. De man die nooit valt was gevallen. De man die nooit opgeeft was van de fiets gestapt, nog voor hij had kunnen nadenken over de ideale plek voor een aanval.
Een reminder van het universum dat niemand, ook godenkinderen niet, gespaard blijft van tegenslag.
Vraag het maar aan Louis Vervaeke. Zeven jaar geleden vijfde in de Ronde van de Toekomst, met een ritzege op La Toussuire. Grote belofte. Op weg naar de wereldtop. Tot alles tegenzat, thuis en op de fiets. Niets liep nog zoals hij wilde. Leeggetraind en uitgehongerd vroeg Louis zich af waar hij mee bezig was en waarom precies. Vandaag rijdt Louis zich leeg in dienst van de wereldkampioen, een rol die hem duidelijk gelukkiger maakt dan verzengende ambities.
Of vraag het aan Quinten Hermans, die in zijn favoriete en seizoensreddende koers lek reed op de plek waar je echt niet lek mag rijden en hoofdschuddend opzij ging.
Of aan Andreas Kron die nog voor de buitenwijken van Luik over de haag vloog als een blinde zwaluw.
Desillusie is een wielrenner met tegenslag.
Weinig dingen schreeuwen zo hard “kom maar op!” als een witte koersbroek. Dus droeg Remco een witte koersbroek. Hij was immers 105 % en dat mocht iedereen zien en weten. Soms ben ik bang dat branie tegenslag aantrekt, maar daar is vooralsnog geen enkel bewijs voor. Matje droeg een witte koersbroek toen hij de Amstel Gold Race bezwoor. Wout droeg een witte koersbroek in zijn eerste cross van het seizoen als wereldkampoen. Een witte koersbroek is een talisman en een voorteken tegelijk. Je komt er enkel mee weg op dagen van glorie en er is altijd een kans dat je je onsterfelijk belachelijk maakt, een risico dat je alleen maar neemt wanneer het zelfvertrouwen uit al je poriën lekt.
Zonder de beste wielrenner van de wereld was de enige openstaande vraag niet of Remco Evenepoel La Doyenne zou winnen, maar waar en wanneer hij zou vertrekken en de rest achter zich laten.
Dertig kilometer van de meet, op die goeie ouwe La Redoute, was het zover. Twintig seconden. Drie stevige pedaalslagen. Meer kostte het niet. Het enige wat je moet doen als je zoveel beter bent dan de rest is rechtbliijven en niet lek rijden.
In principe kan een mens op dat moment de televisie uitzetten en zich aan een reeks uitgestelde zondagsklussen gaan wijden. De was die was blijven liggen, de haag die om een snoeibeurt vraagt. Maar ik bleef kijken, gebiologeerd door zoveel brutale dominantie, de laatste kruimels van het voorjaar langzaam smeltend op mijn tong.
Over twee weken start de Giro. Benieuwd in wat voor broek Remco van start gaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten