Sommige mensen kijken naar wielrennen om te weten wie van een dozijn kanshebbers de koers zal winnen. Ik heb soms medelijden met deze mensen, met hun onstilbare honger naar suspense. Beteuterd als kinderen wanneer ze alweer hetzelfde plastic figuurtje uit een KinderSurprise plukken. Zuchtend wegzappend na een beslissende demarrage, als bij de veertiende herhaling van een aflevering van Thuis.
Zelf slik ik aangekondigde zeges door als de vitamine D die ik elke dag gedwee tot mij neem, achteloos, met een half glas water en mijn aandacht elders. Elders is waar vrijwel elke renner zich bevindt wanneer Tadej Pogacar aan de start komt. Alsof ze niet aan dezelfde wedstrijd deelnemen. Alsof de ene zich in Disneyland bevindt en de anderen elkaar voor de wielen rijden in Bobbejaanland.
Fris als een uitgeslapen kleuter stond Tadej de pers te woord terwijl de beslijkte restanten van een gegeseld peloton druppelgewijs de finish bereikten. In de doffe blik van de renners kon een geoefend oog een aandoenlijke mix van gêne en berusting lezen.
Topsport is intrinsiek oneerlijk. Het wordt vaak vergeten, maar oneerlijkheid is de essentie van haar bestaan. De basis van topsport is dat er altijd eentje groter, sterker, taaier, sneller, onvermoeibaarder is, wantdoor de natuur bedeeld met meer fysiologische weelde dan redelijk is. Om toch een schijn van eerlijkheid op te houden bedenken bonden en federaties regels over fietssturen, voedselbedeling, soklengtes, schoenen of de gepaste afstand tot de dichtstbijzijnde wagen of motor. Gemorrel in de marge om de deelnemers en de kijkers op hun gemak te stellen, om iedereen de indruk te geven dat sport fair is en moet zijn.
Het gegeven dat er een mutant als Tadej Pogacar bestaat, die bovendien ongehinderd mag deelnemen aan elke wielerwedstrijd, is het grootste onrecht van het hedendaagse wielrennen. Stuitend is het, hoe een ventje van hoop en al 66 kilo de rest voor schut zet en de volle lengte van een juniorenkoers helemaal alleen voorop fietst, onderweg wat vrienden en kennissen begroet, een paar high fives uitdeelt en het ritje afwerkt met een aanstootgevende grijns die nota bene plezier verraadt. Plezier is de ultieme kaakslag voor de koerskijker, die deze sport heeft uitverkoren omdat ze van afzien een kunst wist te maken. Wielrenners die weigeren af te zien en zich ostentatief amuseren horen niet thuis in het peloton. Wielrenners die uitgerust en jolig over de meet komen alsof ze nergens pijn hebben en gerust nog een paar rondjes kunnen rijden zouden geschorst moeten worden voor minstens drie maanden, liefst een heel seizoen.
Niet omdat ze de spanning uit de koers stelen. Spanning is geen grondrecht en slecht voor het hart bovendien.
Niet omdat ze de andere hardwerkende wielrenners vernederen. Een vernedering op tijd en stond houdt coureurs bescheiden, zoals we ze graag hebben.
Maar omdat ze de ziel van de koers, de esthetiek van het Lijden, flagrant met de voeten treden. Ze zijn een aanfluiting van de voornaamste koerswet: de wet van het leed.
En trouwens: er was niets Merckxiaans aan de zegetocht van Pogacar in Siena.
Zelfs Eddy kwam niet zingend en lachend over de meet gebold. Zelfs Eddy deed tenminste alsof hij een hondenstiel beoefende.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten