Op dag 4 kwam de Tour eindelijk thuis in Frankrijk, waar hij hoort. Eerste pleisterplaats: de Alpen, met name de Galibier, een van de lastigste cols uit het wielererfgoedalbum. Nooit eerder ging het al zo hoog bergop in de eerste week van de Tour. De parcoursbouwers hadden er extra schik in bij het uitstippelen van deze editie.
Ik ben van mening dat er geen glorieuzer soort finish bestaat dan boven op de top van een col, voorbij het kromhout, waar de wind dreigend in je oren fluit en enkel korstmossen groeien. Maar de ASO vond het opportuun om de renners eerst nog 20 km te laten afdalen, wellicht omdat het skidorp Valloire flink wat geld uit de toerismepot wilde neertellen voor een feestelijke aankomst van het Tourcircus. Alle begrip en sympathie voor Valloire en z’n 1249 inwoners, maar ik ben nog sterker van mening dat je het gevaar niet per se moet gaan opzoeken in de gevaarlijkste sport van de wereld. Ik weet het, wie wil klimmen moet ook dalen, maar niet iedereen zweeft zwierig naar beneden als een gierzwaluw of Tom Pidcock. Maar zoals gewoonlijk had niemand mij wat gevraagd en kon ik enkel hopen op voorspoed en geluk voor iedereen die van die berg af moest op twee wielen in plaats van een paar ski’s. De file ambulances in het Baskenland staat nog al te levendig op mijn netvlies.
Alle nare herinneringen ten spijt: het mooiste aan bergetappes zijn de bergen. Zo’n berg liegt noch bedriegt. Darmproblemen, zitvlakissues, trainingsachterstand of een brakke rug wreken zich zonder genade wanneer het omhoog gaat. Als je obligate slechte dag in de bergen valt ben je gezien. Nadeel van zo’n berg is dat er andere klimatologische en meteorologische wetten gelden dan elders. Op 32 km van de meet kregen wij het onrustwekkende bericht dat er sprake was van een kleine sneeuwlawine op de weg, een mineur obstakel dat in geen tijd efficiënt werd opgeruimd.
Op 28 km van de meet reed Oier Lazkano, een Spanjaard die wij tot voor kort als een bonk van een klassieke coureur bestempelden, in z’n eentje voorop. Het was alsof hij helemaal niet bestempeld wenste te worden vooraleer hij zelf had uitgezocht wat voor renner hij eigenlijk was. Oier vocht z’n indrukwekkende gebit bloot, maar je zag van mijlenver dat het niet zou baten. Achter hem stookte Tadej Pogacar één voor één z’n superhelpers op om duidelijk te maken dat niemand zich iets gedurfds moest verbeelden. De concurrenten zagen hun eigen helpers sneller sneuvelen dan ze hadden gehoopt. Alleen Remco Evenepoel, in favorabele vorm, had toptransfer Mikel Landa nog aan z’n zijde voor wat morele steun.
En toen moest die ellendige afdaling vol gesmolten sneeuwplassen nog komen. Hoe daal je onbevreesd en onbesuisd achter een losgeslagen superheld aan met zoveel op het spel wanneer je niet zo vreselijk lang geleden gekneusd in een ravijn lag, of net bent hersteld van een klaplong en een resem breuken omdat je onderuit ging in een neerwaartse bocht? Met moed en gezond verstand, zo blijkt. Van beide zal er nog veel nodig zijn om Tadej Pogacar van een schijnbaar onvermijdelijke zege te houden. Maar Nice is nog een eeuwigheid ver.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten