Soms is de koers gewoon een sprookje, dat
de logica tart en waarin precies datgene gebeurt wat eigenlijk niet kan. Vandaag
was zo’n sprookjesdag.
Ik had in mijn Tourgids opnieuw met rode
balpen de naam De Gendt boven de etappe van vandaag geschreven, en vertrok met
een gerust hart voor een paar uur fietsen. Als Tommy vertrok, dan had ik minstens een paar uur de tijd. Het zou de rest een halve dag kosten om hem terug te
halen, dus ik hoefde me niet in het zweet te trappen.
Vier uur later zette ik in mijn bezwete
fietsoutfit de televisie aan. Er zou vast nog tijd zijn voor een douche.
Daar reed hij, in het gezelschap van een
even verbeten Italiaan. Het peloton was net ontketend en had de jacht ingezet
op de ontsnappers. In elk ander geval zouden die jammerlijk, maar zonder al te
veel moeite ingehaald worden. Maar Thomas De Gendt is niet elk ander geval.
Thomas De Gendt is Richard Leeuwenhart, Robin Hood, Peter Pan en Klein Duimpje tegelijk;
gezegend met een soort moed die makkelijk te verwarren valt met overmoed, de koppigheid
van een steenezel, de verbetenheid van een pitbull en de pijngrens van een
comapatiënt.
Twee-hon-derd kilometer reed Tommy in de
aanval, als een padvinder die dringend thuis wil zijn omdat zijn mama
gehaktballen heeft gedraaid.
Als Thomas De Gendt niet bestond, dan moest
hij stante pede worden uitgevonden. Geen doeltreffender remedie tegen
koersmoeheid en dalende kijkcijfers dan Tommy de verschrikkelijke die er op uit
trekt, iedereen spottend achter zich latend. Hoog Tommy, kijk omhoog Tommy, maar
vooral niet achterom.
Tommy wint vrij zelden, maar doorgaans wel
op z’n gemak. Tijd genoeg voor een nat washandje over z’n stoffige tronie, een
biertje en een opgetogen telefoontje naar huis voor de knarsetandende jagers
over de meet komen. Maar niet vandaag.
Vandaag had het sprookje zich vernuftig
vermomd als thriller. Iemand wilde heel graag z’n gele trui terug, ging op
jacht en nam een Franse berggeit mee op sleeptouw. Het einde leek nabij, het
kalf flirtte met de verdrinkingsdood. De toestand leek hopeloos. In talloze Vlaamse
huiskamers staken mensen kaarsen aan en werden sleetplekken in de parketvloer
geijsbeerd.
De voorsprong slonk even gestaag als mijn
optimisme. Het ging niet lukken. Het kon niet lukken. Ik vloekte alvast,
kwestie van me voor te bereiden op het pesthumeur dat wellicht mijn avond zou
ontsieren. Bovendien geloof ik niet in sprookjes.
De bezwete koersbroek plakte aan mijn
stuiterende benen. Ik at een nagel of twee op. Ik sloeg een hand voor mijn
ogen, zoals mensen die horrorfilms bekijken maar daar eigenlijk niet tegen
kunnen. Zelfs mijn twee koershatende zonen staarden naar het scherm, en af en
toe bezorgd naar hun doodnerveuze moeder. Op datzelfde scherm bleef Tommy
iedereen voor en reed hij, de dapperste aller coureurs, met twee handen aan z’n ongelovige
hoofd als eerste over de meet. Voor het eerst deze Tour sprak Michel het
gevleugelde woord “kabinetstukje” uit (twee keer zelfs). José stamelde “het is een
fenomeen” (drie keer zelfs).
Plots zat er zomaar een stofje in m’n oog.
Geen idee waar dat vandaan kwam.
Het was vree wijs !
BeantwoordenVerwijderen