Allemaal leuk, dat nieuwe wielrennen, maar nu en dan heb ik heimwee naar de tijd van toen, toen mijn vader indommelde voor de televisie, in de geruststellende zekerheid dat er de eerste uren niets van betekenis te gebeuren stond. De grootste slachtoffers van het nieuwerwetse aanvalsgeweld zijn niet de oudere renners, die de evolutie hoofdschuddend aanschouwen, maar de beoefenaars van het koersdutje, nochtans een verworven mensenrecht.
Als een meute uitgehongerde jachthonden raasden ze ervandoor op kilometer nul. Half koers lagen er al dromen aan diggelen en plannen in scherven.
Archiefbeelden, interviews en intermezzo’s over wijndomeinen, kastelen en Franse kazen, ooit bedacht om lange monotone etappes te doorbreken en de kijker niet in een gevaarlijke coma te neuzelen, zijn volstrekt overbodig geworden. Niemand wil weten wie er won op Hautacam in 1957 terwijl van Aert ervandoor gaat. Niemand is geïnteresseerd in de lokale specialiteit van Occitanië terwijl Giulio Ciccone een gooi doet naar de bollentrui. Het interesseert ons niet of Dylan goed geslapen heeft op het moment dat Louis Meintjes de sprong naar voren waagt. Beproefde koerskijkers hebben tegenwoordig al hun beschikbare focus nodig om te bevatten wat er allemaal gebeurt en tijd om naar de wc te gaan is er ook al niet meer, dus leid ons in vredesnaam niet af met trivia.
Onderweg naar Hautacam dus, oord van miraculeuze opstandingen en beklijvende neergangen in de historie van de Tour. Kloeke vluchters, de strijd om de bollen, verspreide slagorde. Renners klommen met sprintersbenen en daalden met doodsangst. We zagen een onvermoeibare man in het groen en vroegen ons af wanneer het vat eens leeg zou raken. We incasseerden een salvo aan alles of niets-aanvallen van de koppigste snotneus die ik ooit een Tour zag rijden.
En toen waren ze nog met twee, hup het dal in. De koele Deen slipte en wij hielden onze adem in. De koppige Sloveen viel en ons hart sloeg over. Maar Jonas Vingegaard sjeesde niet weg als een net afgeschoten raket, maar keek over z’n schouder, zag z’n rivaal tegen de stenen liggen, hield z’n benen stil en wachtte, zoals je wacht op je fietsmaat die een lastige dag heeft. Sportieve klasse, maar vooral een teken van een enorm zelfvertrouwen.
Vooraan trapte de groene man onverstoorbaar en gezwind in het rond, alsof hij daar thuishoorde in het hooggebergte. Hij keek niet over z’n schouder, maar vooruit, naar die berg, en wat daar achter lag.
De Belgen begonnen wild te dromen, want zo zijn wij: we willen altijd meer dan redelijk is.
Wat volgde was een masterclass in koerstactiek waar je eerst fronsend aan twijfelt en vervolgens het briljante van ziet. De tegenstand uitwringen als een dweil, tot er geen druppel meer uit valt. De koppige kraakte onder het gebeuk van de groene gigant; de koele liet alles en iedereen achter en kerfde zijn naam in het wegdek boven op de Hautacam, voor eeuwig en altijd. Wielrennen is een ploegsport. Wout van Aert is een ploeg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten